M2 P3 Grammatica week 11-1 les 10 bijwoordelijke bepaling

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Lezen
Herhaling: meewerkend voorwerp
Uitleg: bijwoordelijke bepaling
Zelfstandig werken


Slide 2 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
H5 Taalkundig ontleden (ZN LW BVN VZ VNW (pers, bez, aanw) WW): behandeld
H6 Bijwoord en telwoord TO: behandeld
H19 Redekundig ontleden PV OW WG LV MV BWB: behandeld
H33 Werkwoorden herkennen
H34 Naamwoordelijk gezegde RO
H47 Voorzetselvoorwerp RO
H61 Samengestelde zinnen
H62 Voegwoorden
H75 Bijvoeglijke bepaling RO


Slide 3 - Tekstslide

Toetsen P3
Grammatica: 3 en 5 april (staat in SOM)

Leesvaardigheid: 15 en 17 mei (noteer in je agenda)


Slide 4 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les:

weet je hoe je de bijwoordelijke bepaling vindt in een zin.

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorige les
Meewerkend voorwerp

Vertel....

Slide 7 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. 
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin.

Om het meewerkend voorwerp te vinden is het belangrijk dat je de zinsdelen in de juiste volgorde ontleedt. 
Je begint met het zoeken van de persoonsvorm en het onderwerp.
Vervolgens verdeel je de zin in zinsdelen.
Dan ga je op zoek naar het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
Pas dan ga je verder met het meewerkend voorwerp.



Slide 8 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
meewerkend voorwerp: aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)=meewerkend voorwerp
Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.


Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
pv: heeft
ow: wie heeft? Hij
wg: heeft gegeven
zinsdelen maken
lv: wie/wat heeft hij gegeven? een cadeau
mw: aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp) 
aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven? aan Sanne

Let op: in deze zin kun je eenvoudig het voorzetsel ‘aan’ weglaten: ‘Hij heeft Sanne een cadeau gegeven.’ Als dat kan, weet je dus al dat je te maken hebt met een meewerkend voorwerp.


Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Zojuist wilden Bart en Ben een cadeaubon gaan kopen voor de juf.
pv: wilden
wg: wilden gaan kopen
ow: wie/wat: Bart en Ben
zinsdelen maken
lv: wie/wat wilden Bart en Ben gaan kopen? een cadeaubon
mv: voor wie wilden Bart en Ben een cadeaubon gaan kopen?
voor de juf

Slide 11 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling BWB
Saskia sloeg alarm.
 
Dit is een kale zin. Waarom sloeg ze alarm, wanneer sloeg ze alarm, hoe sloeg ze alarm, waar sloeg ze alarm?
 
Met bijwoordelijke bepalingen krijg je antwoord op zulke vragen. Ze noemen tijd, plaats en omstandigheden. Er kunnen meerdere in een zin staan.
Om half tien sloeg Saskia alarm. WANNEER?
In Instanbul sloeg Saskia alarm. WAAR?
Vanwege de diefstal van haar paspoort sloeg Saskia alarm. WAAROM?
• Saskia sloeg alarm door hard te gaan gillen. HOE?

Maak aantekeningen!

Slide 12 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling noemt GEEN eigenschap van een mens, dier of ding!
Dan is het een bijvoeglijke bepaling.

Ook losse woorden kunnen een BWB zijn, zoals:
Ook, zeker, toch, waarschijnlijk, blijkbaar, niet, misschien, absoluut, gelukkig, inderdaad, helaas, immers, hoe, waarom, waarheen.

• Wim rookt niet/kennelijk.
Waarschijnlijk is de accu leeg.

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk nakijken

Huiswerk: maken H19 
opdr. 8: meewerkend voorwerp noteren
opdr. 11: gebruik de zinsdelen: pv, ow, wg, lv, mv

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag

Huiswerk: maken H19 opdr. 9 en 10 (en 11 als je die nog niet hebt). 

Hoe: je mag met je buur overleggen, maar doe dit zachtjes. 

Slide 15 - Tekstslide

Volgende les


H47 voorzetselvoorwerp

Slide 16 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan in een zin het volgende zinsdeel benoemen:
- bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Tekstslide


Fijne dag en tot de volgende les.
tot de volgende keer!

Slide 18 - Tekstslide