6-Grammatica: Redekundig ONTLEDEN

Redekundig ontleden
  • Redekundig ontleden is het verdelen van de zin in zinsdelen en het benoemen ervan, bijvoorbeeld onderwerp en (ww)gezegde

  • Dus----> zinsontleding. Je krijgt door zinsontleding inzicht in de structuur van een zin / tekst.

  • Ieder zinsdeel kan uit een of meerdere woorden bestaan.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Redekundig ontleden
  • Redekundig ontleden is het verdelen van de zin in zinsdelen en het benoemen ervan, bijvoorbeeld onderwerp en (ww)gezegde

  • Dus----> zinsontleding. Je krijgt door zinsontleding inzicht in de structuur van een zin / tekst.

  • Ieder zinsdeel kan uit een of meerdere woorden bestaan.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Strepen zetten
  • Stap 1. Zoek eerst de persoonsvorm (pv).
  • Stap 2: Alles wat je voor de persoonsvorm kunt zetten, zonder de zin van betekenis te veranderen,  is een zinsdeel. Je geeft dat aan door zo'n zinsdeel tussen strepen te zetten.
  • Voorbeeld:  Waarom heb je me dat niet eerder verteld? 
  • / Waarom / heb / je / me / dat / niet / eerder / verteld? /

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Redekundig ontleden = zinsontleding
  • Voorbeeld: Ze zou gisteren haar boek ophalen.
  • Ze / zou / gisteren/ haar boek / ophalen.

  • zou = persoonsvorm
  • zou ophalen = (ww) gezegde
  • ze = onderwerp
  • haar boek =  lijdend voorwerp
  • gisteren = bijwoordelijke bepaling (hoe je op de toets niet te benoemen)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld.
  • Nog een voorbeeld: Doe die deur achter je dicht.
  • Hé: in deze zin kun je geen enkel woord voor de persoonsvorm zetten!
  • Dat komt, doordat deze zin in de gebiedende wijs staat: het is een gebod, een bevel.
  • En omdat een bevel altijd met een persoonsvorm begint, kun je er niets voor zetten. 
  • Wel mag je de zin aanpassen door een onderwerp (jij) erbij te denken.
  1. Doe (jij) die deur achter je dicht.
  2. Jij doet die deur achter je dicht.
  3. Die deur doe jij achter je dicht.
  4. Achter je doe jij die deur dicht.
  • ----              / Doe / (jij) / die deur / achter je / dicht. /


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De zeven stappen
  1. Persoonsvorm
  2. Zinsdelen
  3. Werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
  4. Onderwerp (wie/wat + wg)
  5. Lijdend woordwerp (wie/wat + gez + o = lv) 
  6. Meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?)
  7. Bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft) - komt niet op de toets
  • Mijn broertje  / stuurde  /  zijn beste vriendin / gisteren /een brief

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is redekundig ontleden ?
A
ontleden
B
ontleden van de zinsdelen
C
ontleden van de woordsoorten
D
iets met grammatica

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
geen idee

Slide 9 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zet je de zindeelstrepen?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze zin is  opgedeeld in worden. Je kan de woorden verplaatsen en deel de zin op in zindelen door de woorden bij elkaar te zetten die samen een zinsdeel vormen.  
timer
1:00
Deze
klas
heeft
vandaag
Nederlandse
les
via
Lesson up
gekregen.

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.

PV = werkwoord, Je doet getalproef (enkv-meerv) of tijdproef (tt-vt).
WWG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
O = Wie/wat + WWG
LV = Wie/wat + WWG + O
MVW = Aan wie/voor wie + WWG + O + LV
BWB = De prullenbak van de zin. wat nog geen naam heeft gaat daarin en is dus de BWB

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
Mijn lieve moeder bakt lekkere taarten.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelling over de PV is fout?
A
De pv geeft de tijd van de zin aan
B
Alles voor de pv is één zinsdeel
C
De pv kan een voltooid deelwoord zijn
D
Er staat altijd een pv in een zin

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf het werkwoordelijk gezegde op.
De melk is niet te drinken.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?
-In de bijsluiter staan bijwerkingen genoemd.-
DENK EERST NA: Wat is het antwoord op de vraag:
wie/wat + wwg
A
in de bijsluiter
B
bijsluiter
C
bijwerkingen
D
staan genoemd

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is "een lekkere taart" in deze zin?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het lijdend voorwerp.
Meneer Janssen geeft ons Franse les.
A
Meneer Janssen
B
geeft
C
ons
D
Franse les

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De koning leest aan heel het land de troonrede voor.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De juf gaf de kinderen een afscheidscadeautje.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De vlag hangt aan de brug.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies