In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
10 minuten
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
...weet je wat redekundig ontleden is.
...weet je wat de 7 stappen tot redekundig ontleden zijn.
Slide 3 - Tekstslide
Redekundig ontleden
Bij redekundig ontleden verdeel je de zin in zinsdelen.
Zoals bijvoorbeeld het onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
Slide 4 - Tekstslide
Redekundig ontleden
Bij redekundig ontleden verdeel je de zin in zinsdelen.
Zoals bijvoorbeeld het onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
Slide 5 - Tekstslide
De zeven stappen
Onderwerp + persoonsvorm
zinsdelen
werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
onderwerp (wie/wat + wg)
lijdend woordwerp (wie/wat + gez + o = lv)
meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?)
bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft)
Zijn broertje maakte die lastige opgaven zonder fouten .
Slide 6 - Tekstslide
Redekundig ontleden
Redekundig ontleden is het verdelen van de zin in zinsdelen en het benoemen ervan, bijvoorbeeld onderwerp en (ww)gezegde.
We noemen het dan ook wel zinsontleding. Je krijgt door zinsontleding inzicht in de structuur van een zin.
Ieder zinsdeel kan uit een of meerdere woorden bestaan.
Slide 7 - Tekstslide
Strepen zetten
Stap 1. Zoek eerst de persoonsvorm (pv).
Stap 2: Alles wat je voor de pv kunt zetten, zonder de zin van betekenis te veranderen, is een zinsdeel. Je geeft dat aan door zo'n zinsdeel tussen strepen te zetten.
Voorbeeld: Waarom heb je me dat niet eerder verteld?
Heb je me dat niet eerder verteld?
/ Waarom / heb / je / me / dat / niet / eerder / verteld? /
Slide 8 - Tekstslide
Redekundig ontleden = zinsontleding
Voorbeeld: Ze zou gisteren haar boek ophalen.
Ze / zou / gisteren/ haar boek/ ophalen.
ze = onderwerp
zou = persoonsvorm
zou ophalen = (ww) gezegde
haar boek = lijdend voorwerp
gisteren = bijwoordelijke bepaling
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld.
Nog een voorbeeld: Doe die deur achter je dicht.
Hé: in deze zin kun je geen enkel woord voor de persoonsvorm zetten!
Dat komt, doordat deze zin in de gebiedende wijs staat: het is een gebod, een bevel.
En omdat een bevel altijd met een persoonsvorm begint, kun je er niets voor zetten.
Wel mag je de zin aanpassen door een onderwerp (jij) erbij te denken.
Doe (jij) die deur achter je dicht.
Jij doet die deur achter je dicht.
Die deur doe jij achter je dicht.
Achter je doe jij die deur dicht.
Dus: / Doe / (jij) / die deur / achter je / dicht. /
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Aan de slag!
Stap 1: open les 7 van grammatica.
Stap 2: lees slide 13 goed door.
Stap 3: maak daarna de opdrachten op slide 14 t/m 29.
Slide 12 - Tekstslide
De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
PV = werkwoord, Je doet getalproef (enkv-meerv) of tijdproef (tt-vt).
WWG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
O = Wie/wat + WWG
LV = Wie/wat + WWG + O
MVW = Aan wie/voor wie + WWG + O + LV
BWB = De prullenbak van de zin. wat nog geen naam heeft gaat daarin en is dus de BWB
Slide 13 - Tekstslide
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Slide 14 - Woordweb
Hoeveel zinsdelen heeft de zin? Mijn lieve moeder bakt lekkere taarten.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quizvraag
Hoeveel zinsdelen heeft de zin? Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 16 - Quizvraag
Welke stelling over de pv is fout?
A
De pv geeft de tijd van de zin aan
B
Alles voor de pv is één zinsdeel
C
De pv kan een voltooid deelwoord zijn
D
Er staat altijd een pv in een zin
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin? Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.
Slide 18 - Open vraag
Schrijf het werkwoordelijk gezegde op. De melk is niet te drinken.
Slide 19 - Open vraag
Wat is het onderwerp? Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.
Slide 20 - Open vraag
Wat is het onderwerp? In de bijsluiter staan bijwerkingen genoemd.
A
in de bijsluiter
B
bijsluiter
C
bijwerkingen
D
staan genoemd
Slide 21 - Quizvraag
Wat is "een lekkere taart" in deze zin? Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 22 - Quizvraag
Benoem het lijdend voorwerp. Meneer Janssen geeft ons Franse les.
A
Meneer Janssen
B
geeft
C
ons
D
Franse les
Slide 23 - Quizvraag
Staat er een meewerkend voorwerp in de zin? De koning leest aan heel het land de troonrede voor.
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quizvraag
Staat er een meewerkend voorwerp in de zin? De juf gaf de kinderen een afscheidscadeautje.
A
ja
B
nee
Slide 25 - Quizvraag
Staat er een meewerkend voorwerp in de zin? De vlag hangt aan de brug.
A
ja
B
nee
Slide 26 - Quizvraag
Schrijf de bijwoordelijke bepaling(en) op. Als het er meer zijn, gebruik dan een komma. Gistermiddag speelde Yara mooi piano.
Slide 27 - Open vraag
Schrijf de bijwoordelijke bepaling(en) op. Als het er meer zijn, gebruik dan een komma. Waarom gaf jij mij vanmorgen zomaar een koekje?