4T Fictie

5. Fictie
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5. Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
- Je weet hoe het onderdeel fictie bij ons op school wordt afgerond. 

- Je weet wat je voor je  leesboek moet doen


Slide 2 - Tekstslide

Module fictie
  1. Introductie
  2. Smaak en kwaliteit
  3. Begrippen
  4. Gedichten
Examenhulp

Slide 3 - Tekstslide

5.1 Introductie (p. 32 ->)
  • Lees mee met tekst 1 'Cement van onze samenleving'
  • Beantwoord opdracht 2 en 3

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Fictie op het schoolexamen
Verplicht schoolexamenonderdeel
Je kunt
  • verschillende soorten fictie  herkennen;
  • de situatie, het denken en handelen van personages beschrijven;
  • de relatie tussen het boek en de werkelijkheid toelichten;
  • kenmerken van fictie in een boek aanwijzen;
  • achtergrondinformatie verzamelen en selecteren
  • een persoonlijke reactie geven op een boek en toelichten met voorbeelden uit het werk.
 

Slide 6 - Tekstslide

Afronding voor de herfstvakantie
 Fictiedossier
1. Eén leesboek : je maakt een toets over je gelezen boek (leren: de theorie van module fictie)
2. 3PAK : twee verhalen en een graphic novel. Hierbij maak je opdrachten.

Alles moet VOLDOENDE worden afgesloten.

Slide 7 - Tekstslide

Kies je eigen genre

GENRE = VERHAALSOORT
avonturenroman
historische roman
oorlogsroman
psychologische roman
science fiction (sf)

Slide 8 - Tekstslide

genre? 
genre?

Slide 9 - Tekstslide

genre?
genre?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Jouw leesboek
- Titel opgeven: uiterlijk donderdag 9 september (staat in Magister)


- Toets leesboek: 11 - 15 oktober (6 weken)


Slide 12 - Tekstslide

5.2 Smaak en kwaliteit (p. 37 ->)
In deze paragraaf leer je:
  • hoe leessmaak zich ontwikkelt;
  • de bedoeling van fictie bepalen;
  • de kwaliteit van fictie vaststellen.

Slide 13 - Tekstslide

Smaak en smaakontwikkeling
  • je leeservaring;
  • je leesvaardigheid;
  • je veranderde kennis en interesse;
  • je leeftijd;
  • je levenservaring.

Smaak is persoonlijk!

Slide 14 - Tekstslide

De bedoeling van fictie (p. 38)
  • meeleven met personages
  • nadenken over de wereld/ zichzelf
  • nadenken over het onderwerp
  • genieten van de schrijfstijl
  • ontspanning

Slide 15 - Tekstslide

Een kwalitatief goed fictieboek heeft:
  • vernieuwende aspecten;
  • een doordachte opbouw;
  • een genuanceerde karakterbeschrijving;
  • een goede schrijfstijl;
  • een bekende uitgeverij.
Shortlist beste boek voor jongeren 2021

Slide 16 - Tekstslide

Oog om oog
blz. 39

Maak opdr 6 t/m 9

Slide 17 - Tekstslide

5.3 Begrippen
In deze paragraaf leer je: 
verschillende fictiebegrippen gebruiken: genre, chronologie en voorgeschiedenis, open en gesloten einde, round en flat character, perspectief, argumenten, onderwerp, thema en beeldspraak.

Slide 18 - Tekstslide

p. 46 Tekst 1 Eind en begin

We lezen een fragment uit
"De zee zien"
van Koos Meinderts

Maak opdr 2 + 3

Slide 19 - Tekstslide

GENRE (zjanre)
avonturenroman
historische roman
liefdesroman
oorlogsroman
psychologische roman
science fiction (s.f.)

Slide 20 - Tekstslide

TIJD
  • Wel/ niet chronologisch
  • Voorgeschiedenis
  • Welke periode?
  • Hoe lang duurt het verhaal?

Slide 21 - Tekstslide

EIND
  • OPEN EINDE - sommige zaken zijn nog niet opgelost. De lezer moet het einde zelf invullen (bv. een cliffhanger)

  • GESLOTEN EINDE - verhaalprobleem is opgelost

Slide 22 - Tekstslide

Personages
In een verhaal vind je hoofdpersonen en bijpersonen.

Hoofdpersoon:
 Je weet wat hij/zij denkt
Je weet wat hij/zij voelt


Slide 23 - Tekstslide

round character
flat character

Slide 24 - Tekstslide

ROUND CHARACTER

Hoofdpersonen hebben meer karaktereigenschappen waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren. Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen; ze maken een karakterontwikkeling door.
FLAT CHARACTER

Over bijpersonen krijg je veel minder informatie. Van bijpersonen krijg je meestal geen gedachten en gevoelens te lezen. Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak hetzelfde.

Slide 25 - Tekstslide

perspectief
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt. Hij bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien. Dit heet het vertelperspectief of vertelstandpunt.

Slide 26 - Tekstslide

Drie vertelstandpunten
Eerste persoon: de ik-persoon. Je krijgt zijn/haar gedachten te lezen.

Derde persoon: perspectief ligt bij één van de personages. Je krijgt de gedachten van deze persoon te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit zijn/haar standpunt bekijkt.

Wisselend perspectief: standpunt van meerdere personages.

Slide 27 - Tekstslide

P.51 Tekst 2 'Een meisje'

We lezen het tweede fragment uit 'De zee zien'.
Maak opdracht 7, 8, 9 en 12.

Slide 28 - Tekstslide

Mening en argument
  • realistisch argument: Is het geloofwaardig?
  • emotief argument: Leef je mee met de personages?
  • moreel argument: ben je het eens met de ideeën in het boek?
  • argument over de opbouw: Zit het verhaal goed in elkaar?

Slide 29 - Tekstslide

We lezen tekst 3 (p. 56)
Noteer je mening over het volgende fragment.
Noem daarbij twee argumenten.

Slide 30 - Tekstslide

ONDERWERP EN THEMA
Het onderwerp: geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.

Het thema formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
Thema: voorbeelden:
  • het loslaten van een liefde,
  • hoe een jongen door de oorlog snel volwassen wordt. 
  • vandalisme
  • loverboys

Slide 31 - Tekstslide

onderwerp  en thema
Onderwerp
  • Waar het verhaal over gaat.
  • Geeft niet de bedoeling van de schrijver met het verhaal aan.
  • Eén woord of een paar woorden


Bijv.: Pesten

Thema
  • Een korte samenvatting van het boek.
  • Geeft wel de bedoeling van de schrijver met het verhaal aan.
  • In een zin waarin ook het onderwerp wordt genoemd.

Bijv.: Een scholier pleegt zelfmoord, omdat hij heel erg gepest wordt.


Slide 32 - Tekstslide

Onderwerp
Thema
Waar het verhaal over gaat.
Geeft niet de bedoeling van de schrijver met het verhaal aan.
Eén woord of een paar woorden
Een korte samenvatting van het boek.
Geeft wel de bedoeling van de schrijver met het verhaal aan.
In een zin waarin ook het onderwerp wordt genoemd.

Slide 33 - Sleepvraag


Tot welk genre behoort dit boek?
A
psychologisch
B
science fiction
C
historisch
D
liefde

Slide 34 - Quizvraag


In een chronologisch boek zitten geen flash-backs.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quizvraag


Een bijpersoon heeft een round character.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag


Ik dacht: waarom kijkt hij me zo aan?
Wat is het perspectief?
A
ik-perspectief
B
hij-perspectief

Slide 37 - Quizvraag


Wat is een wisselend perspectief?
A
Je wisselt van IK- naar HIJ/ ZIJ-perspectief.
B
Je wisselt van hoofdpersoon.
C
Je wisselt van HIJ/ZIJ- naar IK-perspectief.

Slide 38 - Quizvraag


"Het verhaal zit goed in elkaar."
Dit is een ........ argument.
A
emotief argument
B
realistisch argument
C
argument over de opbouw
D
moreel argument

Slide 39 - Quizvraag

"Het verhaal komt heel echt op me over."
Dit is een ........ argument.
A
emotief argument
B
realistisch argument
C
argument over de opbouw
D
moreel argument

Slide 40 - Quizvraag

Tot slot
Lees tekst 4 'Recensie van Eleanor & Park' op bladzijde 60 en maak opdracht 15.

Slide 41 - Tekstslide