Goederenstroom Hoofdstuk 5

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

VooraadKengetallen 
  • Geven in één getal weer hoe het gaat met je bedrijf. 
  • Maken het mogelijk om makkelijk te vergelijken. 
  • Vorige jaren of andere filialen of de concurrent. 

Slide 2 - Tekstslide

Gemiddelde voorraad
een kengetal dat de waarde aangeeft 
van de gemiddelde hoeveelheid artikelen die je in een bepaalde periode in voorraad hebt.

De waarde heb je nodig om allerlei andere zaken te kunnen berekenen; zoals Omzetsnelheid.
 

Slide 3 - Tekstslide

Manier 1:  met twee meetmomenten
  • Je kunt de gemiddelde voorraad berekenen aan de hand van twee meetmomenten in een
     periode (meestal een maand, kwartaal of een jaar)
  • Je meet dan bijvoorbeeld op 1 januari wat je gemiddelde voorraad is (beginvoorraad) en
     weer aan het eind van het jaar op 31 december (eindvoorraad)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Een voorbeeld
  • De waarde van de voorraad van een sportwinkel is op 1 januari € 25.500
  • De waarde van de voorraad op 31 december is € 23.850
  • De gemiddelde waarde van de voorraad is
     € 25.500 + € 23.850 = € 49.350 / 2 = € 24.675

Slide 6 - Tekstslide

Op 1 januari is de waarde van de voorraad € 15.800. Op 31 december is de waarde van de voorraad € 14.200. Wat is de waarde van de gemiddelde voorraad?

Slide 7 - Open vraag

Uitwerking vraag
€ 15.800 + € 14.200 = € 30.000 : 2 = € 15.000 

Slide 8 - Tekstslide

Manier 2:  met meerdere meetmomenten
  • De meeste ondernemers bepalen hun voorraad vaker per jaar en hebben dus niet twee,
      maar meer meetmomenten van de voorraad in een periode.
  • Dit noem je tussenvoorraden.
  • Als je nu de gemiddelde voorraad wilt berekenen, dan gebruik je alle voorraadaantallen die
     beschikbaar zijn (dus de beginvoorraad, de tussenvoorraden en de eindvoorraad).

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Oefenvraag: bereken de gemiddelde voorraad

1 jan.      € 50.000
1 april    € 60.000
1 juli       € 80.000
1 dec.    € 30.000

Slide 11 - Tekstslide

Uitwerking oefenvraag
1/1        € 50.000 x 0,5 = € 25.000
1/4       € 60.000 x 1      = € 60.000
1/7       € 80.000 x 1      = € 80.000
1/12     € 30.000 x 0,5  = € 15.000
                                                ___________ +
                                                € 180.000   :  3   =  € 60.000

Slide 12 - Tekstslide

Oefenvraag
Bereken de gemiddelde voorraad met de volgende voorraadaantallen van een artikel:
1 januari            : 34 stuks
1 april                 : 30 stuks
1 juli                    : 40 stuks
1 oktober          : 28 stuks
31 december  : 22 stuks

Slide 13 - Tekstslide

Uitwerking vraag
1 januari :                          34 stuks   x 0,5  = 17
1 april :                               30 stuks    x  1     = 30
1 juli :                                  40 stuks    x  1     = 40
1 oktober :                        28 stuks    x  1     = 28
31 december :                22 stuks    x 0,5 =  11
                                                                                 ______ +
                                                                                  126    :   4   = 31,5    (gemiddelde voorraad is 31,5 stuks)

Slide 14 - Tekstslide

Beginvoorraad is € 180.000. Eindvoorraad is € 160.000. Wat is de gemiddelde voorraad?
A
€ 170.000
B
€ 20.000
C
€ 340.000

Slide 15 - Quizvraag

Uit de administratie van een computerwinkel zijn de volgende gegevens bekend:
Voorraadwaarden: 1 januari € 23.500,-; 1 april € 21.100,-; 1 juli € 18.200,-; 1 oktober € 24.300,-; 31 december € 19.500,-
Hoeveel is de gemiddelde voorraad(afronden op hele euro's)?
A
€21.320,00
B
€26.650,00
C
€21.275,00
D
€17.020,00

Slide 16 - Quizvraag

Inkoopwaarde van de omzet (IWO)
Omzet = Totaal aantal verkochte artikelen x verkooprijs 
Winst= Verschil tussen verkooprijs en inkoopprijs
IWO = Inkoopwaarde van de verkochte artikelen
   

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

IWO Vanuit de verkochte voorraad

Slide 19 - Tekstslide

In een bedrijf bedroeg op 1 januari 2015 de totale voorraad € 1.450.000. Op 1 juli 2015 bedroeg de totale voorraad € 1.395.250. Op 31 december 2015 bedroeg de totale voorraad € 1.495.500. De inkopen bedroegen in 2015 € 3.250.900

1. Bereken de IWO

Slide 20 - Open vraag

Antwoord
waarde van beginvoorraad       €1.450.000
Waarde van de inkopen              € 3.250.900  + 
                                                               € 4.700.900
Waarde van de eindvoorraad  € 1.495.500   - 
IWO                                                      € 3.205.400

Slide 21 - Tekstslide

IWO vanuit de omzet  
  • In de gemaakte omzet zit de brutowinst. Verschil tussen omzet en brutowinst is de IWO.  IWO = Omzet - brutowinst
  • Een Ondernemer stelt van te voren vast welke brutowinst hij wil behalen met de verkoop:  De brutowinstmarge. 
  • 2 methodes voor uitdrukken brutowinstmarge: 
  1. Een percentage van de inkoop (IWO op 100% stellen)
  2. Een percentage van de omzet (omzet op 100%stellen)

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld 
De brutowinstmarge op kleding is 40% van de omzet. In de afgelopen week is er voor €2000 aan kleding verkocht. Wat was de inkoopwaarde en brutowinst  in die periode? 
  • We weten dat de omzet 100% is. Hoe berekenen we dan de IWO? 
  • Als volgt; Brutowinst is 40% dus de IWO is dan 100%-40%=60% 
  • berekening IWO: 2000/100*60= 1200
  • berekening Brutowinst: 2000/100*40= 800


Omzet
€ 2000
100%
IWO
?
?
Brutowinst
?
40%

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen...
Henk weet dat de brutowinstmarge voor broeken 60% van de inkoopwaarde is. De omzet van de verkochte broeken in die week is €1500. Hoe hoog zijn de brutowinst en de IWO?
  • Dus de omzet is de IWO+ de brutowinst = 160% 
  • IWO berekenen berekenen 1500/160*100 = 937,5
  • Brutowinst berekenen 1500/160* 60 of 1500-937,5= 562,5
Omzet
€ 1500
?
IWO
?
100%
Brutowinst
?
60%

Slide 24 - Tekstslide

IWO van de inkoopwaarde

Slide 25 - Tekstslide

IWO van de omzet 

Slide 26 - Tekstslide

Oefening IWO met voorraad 

Slide 27 - Tekstslide

IWO met de omzet

Slide 28 - Tekstslide

Twee belangrijkste kengetallen van voorraad
  • omzetsnelheid
  • omzetduur

Slide 29 - Tekstslide

Omzetsnelheid
Is het aantal keren dat de gemiddelde voorraad in een bepaalde periode (meestal een jaar) wordt verkocht.
3 methodes: 
  • in aantallen (stuks) 
  • Met de inkoopwaarde van de omzet 
  • Met de omzet in verkoopprijzen



Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld Omzetsnelheid
De inkoopwaarde van de omzet van een kledingzaak is €300.000
De gemiddelde voorraad  is €75.000 

Bereken de omzetsnelheid: 
  • 300.000/75.000 = 4
  • Wat zegt het getal 4 in dit geval?
  • Dat de voorraad 4 x verkocht is dit jaar 
  • Dit zou je vervolgens kunnen vergelijken met voorgaande jaren of andere bedrijven. 

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld omzet in stuks 
Een winkel verkoopt 50.000 artikelen á €15. De inkoopprijs is €10 per product. Op 1 januari was de voorraad 12.500stuks en op 31 december 7.500. 

Bereken de omzetsnelheid in stuks? 
  • 50.000 / (12.500 +7500):2= 50000/10000 = 5  

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld met IWO 
Een winkel verkoopt 50.000 artikelen á €15. De inkoopprijs is €10 per product. Op 1 januari was de voorraad 12.500stuks en op 31 december 7.500. 

Bereken de omzetsnelheid ? 
  • 50.000*10 / (12.500 + 7.500) :2 x10 = 500.000/100.000= 5  

Slide 33 - Tekstslide

Voorbeeld in verkoopprijzen
Een winkel verkoopt 50.000 artikelen á €15. De inkoopprijs is €10 per product. Op 1 januari was de voorraad 12.500stuks en op 31 december 7.500. 

Bereken de omzetsnelheid in stuks? 
  • 50.000*15 / (12.500 + 7.500) :2 x15 = 750.000/150.000= 5  

Slide 34 - Tekstslide

Omzetsnelheid met IWO

Slide 35 - Tekstslide

Omzetsnelheid met verkoop

Slide 36 - Tekstslide

Voor een retailer gelden de volgende gegevens:

inkoopwaarde van de omzet: € 815.396voorraad per 1 januari: € 134.312voorraad per 31 december: € 186.998.
Wat is de omzetsnelheid? (afronden op 1 decimaal)


A
6,1
B
4,4
C
5,1
D
0,20

Slide 37 - Quizvraag

Omzetduur
  • Geeft aan hoelang het duurt om de ingekochte, gemiddelde voorraad te verkopen. 
  • In dagen, weken of maanden
  • Meestal in dagen uitreken 
  • Gegeven: Hoe hoger de omzetsnelheid, hoe lager de omzetduur. Omgekeerd evenredig. 

Slide 38 - Tekstslide

Formule Omzetduur 

Slide 39 - Tekstslide

Voorbeeld 
Van een bedrijf zijn de volgende gegevens bekend:

inkoopwaarde van de omzet: € 250.000
gemiddelde waarde van de voorraad is: € 50.000.

Bereken de omzetduur in dagen: 
  • Omzetduur in dagen = €50.000 * 360 / €250.000= 72 dagen
  • Wat is dan de omzetsnelheid? €250.000/€50.000= 5
  • Dan kun je de omzetduur als volgt ook berekenen: 360/5= 72 dagen 
  • Dus heb je de omzetsnelheid al dan kun je ook eenvoudig de omzetduur berekenen
  • Andersom geldt ook omzetduur = 360/72= 5 
  • Wil je het in weken of maanden uitrekenen; 52/5= 10,4 en 12/5 = 2,4 maanden 

Slide 40 - Tekstslide

Formules voor weken en maanden

Slide 41 - Tekstslide

Van een bedrijf zijn de volgende gegevens bekend:

De inkoopwaarde van de omzet is € 210.000.
De gemiddelde waarde van de voorraad is € 35.000.

Wat is de omzetduur in dagen?
A
30 dagen
B
60 dagen
C
90 dagen
D
1440 dagen

Slide 42 - Quizvraag

Relatie omzetsnelheid en omzetduur
Als de omzetsnelheid van een artikel hoger wordt in een periode dan daalt de omzetduur van dat artikel in die periode

Slide 43 - Tekstslide

Voorbeeld
Een jaar heeft 360 dagen

omzetsnelheid
4 keer
6 keer
omzetduur
90 dagen
60 dagen

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide