In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
VooraadKengetallen
Geven in één getal weer hoe het gaat met je bedrijf.
Maken het mogelijk om makkelijk te vergelijken.
Vorige jaren of andere filialen of de concurrent.
Slide 2 - Tekstslide
Gemiddelde voorraad
een kengetal dat de waarde aangeeft
van de gemiddelde hoeveelheid artikelen die je in een bepaalde periode in voorraad hebt.
De waarde heb je nodig om allerlei andere zaken te kunnen berekenen; zoals Omzetsnelheid.
Slide 3 - Tekstslide
Manier 1: met twee meetmomenten
Je kunt de gemiddelde voorraad berekenen aan de hand van twee meetmomenten in een periode (meestal een maand, kwartaal of een jaar)
Je meet dan bijvoorbeeld op 1 januari wat je gemiddelde voorraad is (beginvoorraad) en weer aan het eind van het jaar op 31 december (eindvoorraad)
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Een voorbeeld
De waarde van de voorraad van een sportwinkel is op 1 januari € 25.500
De waarde van de voorraad op 31 december is € 23.850
De gemiddelde waarde van de voorraad is € 25.500 + € 23.850 = € 49.350 / 2 = € 24.675
Slide 6 - Tekstslide
Op 1 januari is de waarde van de voorraad € 15.800. Op 31 december is de waarde van de voorraad € 14.200. Wat is de waarde van de gemiddelde voorraad?
Slide 7 - Open vraag
Uitwerking vraag
€ 15.800 + € 14.200 = € 30.000 : 2 = € 15.000
Slide 8 - Tekstslide
Manier 2: met meerdere meetmomenten
De meeste ondernemers bepalen hun voorraad vaker per jaar en hebben dus niet twee, maar meer meetmomenten van de voorraad in een periode.
Dit noem je tussenvoorraden.
Als je nu de gemiddelde voorraad wilt berekenen, dan gebruik je alle voorraadaantallen die beschikbaar zijn (dus de beginvoorraad, de tussenvoorraden en de eindvoorraad).
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Oefenvraag: bereken de gemiddelde voorraad
1 jan. € 50.000
1 april € 60.000
1 juli € 80.000
1 dec. € 30.000
Slide 11 - Tekstslide
Uitwerking oefenvraag
1/1 € 50.000 x 0,5 = € 25.000
1/4 € 60.000 x 1 = € 60.000 1/7 € 80.000 x 1 = € 80.000
1/12 € 30.000 x 0,5 = € 15.000
___________ +
€ 180.000 : 3 = € 60.000
Slide 12 - Tekstslide
Oefenvraag
Bereken de gemiddelde voorraad met de volgende voorraadaantallen van een artikel:
1 januari : 34 stuks
1 april : 30 stuks
1 juli : 40 stuks
1 oktober : 28 stuks
31 december : 22 stuks
Slide 13 - Tekstslide
Uitwerking vraag
1 januari : 34 stuks x 0,5 = 17
1 april : 30 stuks x 1 = 30
1 juli : 40 stuks x 1 = 40
1 oktober : 28 stuks x 1 = 28
31 december : 22 stuks x 0,5 = 11 ______ + 126 : 4 = 31,5 (gemiddelde voorraad is 31,5 stuks)
Slide 14 - Tekstslide
Beginvoorraad is € 180.000. Eindvoorraad is € 160.000. Wat is de gemiddelde voorraad?
A
€ 170.000
B
€ 20.000
C
€ 340.000
Slide 15 - Quizvraag
Uit de administratie van een computerwinkel zijn de volgende gegevens bekend: Voorraadwaarden: 1 januari € 23.500,-; 1 april € 21.100,-; 1 juli € 18.200,-; 1 oktober € 24.300,-; 31 december € 19.500,- Hoeveel is de gemiddelde voorraad(afronden op hele euro's)?
A
€21.320,00
B
€26.650,00
C
€21.275,00
D
€17.020,00
Slide 16 - Quizvraag
Inkoopwaarde van de omzet (IWO)
Omzet = Totaal aantal verkochte artikelen x verkooprijs
Winst= Verschil tussen verkooprijs en inkoopprijs
IWO = Inkoopwaarde van de verkochte artikelen
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
IWO Vanuit de verkochte voorraad
Slide 19 - Tekstslide
In een bedrijf bedroeg op 1 januari 2015 de totale voorraad € 1.450.000. Op 1 juli 2015 bedroeg de totale voorraad € 1.395.250. Op 31 december 2015 bedroeg de totale voorraad € 1.495.500. De inkopen bedroegen in 2015 € 3.250.900
1. Bereken de IWO
Slide 20 - Open vraag
Antwoord
waarde van beginvoorraad €1.450.000
Waarde van de inkopen € 3.250.900 +
€ 4.700.900
Waarde van de eindvoorraad € 1.495.500 -
IWO € 3.205.400
Slide 21 - Tekstslide
IWO vanuit de omzet
In de gemaakte omzet zit de brutowinst. Verschil tussen omzet en brutowinst is de IWO. IWO = Omzet - brutowinst
Een Ondernemer stelt van te voren vast welke brutowinst hij wil behalen met de verkoop: De brutowinstmarge.
2 methodes voor uitdrukken brutowinstmarge:
Een percentage van de inkoop (IWO op 100% stellen)
Een percentage van de omzet (omzet op 100%stellen)
Slide 22 - Tekstslide
Voorbeeld
De brutowinstmarge op kleding is 40% van de omzet. In de afgelopen week is er voor €2000 aan kleding verkocht. Wat was de inkoopwaarde en brutowinst in die periode?
We weten dat de omzet 100% is. Hoe berekenen we dan de IWO?
Als volgt; Brutowinst is 40% dus de IWO is dan 100%-40%=60%
berekening IWO: 2000/100*60= 1200
berekening Brutowinst: 2000/100*40= 800
Omzet
€ 2000
100%
IWO
?
?
Brutowinst
?
40%
Slide 23 - Tekstslide
Oefenen...
Henk weet dat de brutowinstmarge voor broeken 60% van de inkoopwaarde is. De omzet van de verkochte broeken in die week is €1500. Hoe hoog zijn de brutowinst en de IWO?
Dus de omzet is de IWO+ de brutowinst = 160%
IWO berekenen berekenen 1500/160*100 = 937,5
Brutowinst berekenen 1500/160* 60 of 1500-937,5= 562,5
Omzet
€ 1500
?
IWO
?
100%
Brutowinst
?
60%
Slide 24 - Tekstslide
IWO van de inkoopwaarde
Slide 25 - Tekstslide
IWO van de omzet
Slide 26 - Tekstslide
Oefening IWO met voorraad
Slide 27 - Tekstslide
IWO met de omzet
Slide 28 - Tekstslide
Twee belangrijkste kengetallen van voorraad
omzetsnelheid
omzetduur
Slide 29 - Tekstslide
Omzetsnelheid
Is het aantal keren dat de gemiddelde voorraad in een bepaalde periode (meestal een jaar) wordt verkocht.
3 methodes:
in aantallen (stuks)
Met de inkoopwaarde van de omzet
Met de omzet in verkoopprijzen
Slide 30 - Tekstslide
Voorbeeld Omzetsnelheid
De inkoopwaarde van de omzet van een kledingzaak is €300.000
De gemiddelde voorraad is €75.000
Bereken de omzetsnelheid:
300.000/75.000 = 4
Wat zegt het getal 4 in dit geval?
Dat de voorraad 4 x verkocht is dit jaar
Dit zou je vervolgens kunnen vergelijken met voorgaande jaren of andere bedrijven.
Slide 31 - Tekstslide
Voorbeeld omzet in stuks
Een winkel verkoopt 50.000 artikelen á €15. De inkoopprijs is €10 per product. Op 1 januari was de voorraad 12.500stuks en op 31 december 7.500.
Bereken de omzetsnelheid in stuks?
50.000 / (12.500 +7500):2= 50000/10000 = 5
Slide 32 - Tekstslide
Voorbeeld met IWO
Een winkel verkoopt 50.000 artikelen á €15. De inkoopprijs is €10 per product. Op 1 januari was de voorraad 12.500stuks en op 31 december 7.500.
inkoopwaarde van de omzet: € 815.396voorraad per 1 januari: € 134.312voorraad per 31 december: € 186.998. Wat is de omzetsnelheid? (afronden op 1 decimaal)
A
6,1
B
4,4
C
5,1
D
0,20
Slide 37 - Quizvraag
Omzetduur
Geeft aan hoelang het duurt om de ingekochte, gemiddelde voorraad te verkopen.
In dagen, weken of maanden
Meestal in dagen uitreken
Gegeven: Hoe hoger de omzetsnelheid, hoe lager de omzetduur. Omgekeerd evenredig.