2021-05-31 Repetition Grammar Unit 5

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welcome! 

Let's repeat all grammar of Unit 5.

Future tenses

If sentences

Adverbs / adjectives

Wat kun je verwachten op de toets?

4x woorden (les 5.2 / 5.3 / 5.4 / 5.5) --> kun je leren via Quizlet.
5x grammatica-oefeningen over:

• future tenses
  
• If-sentences
• Adverbs & adjectives

1x Een opdracht waarin je je eigen zinnen moet maken.

Let op: er is dus wel een opdracht waarin je je eigen zinnen moet maken, maar je hoeft dus niet de expressions uit het boek te leren.

Goal

You can use the future tenses (will / shall / going to / present simple / present continuous) correctly. 

You can write an if-sentence.

You can use adverbs / adjectives correctly. 

4 types

1. Present simple

present simple

• Hoe maak je die? hele werkwoord (+s bij he/she/it)

• Wanneer gebruik je die?

1. Alleen bij een dienstregeling / tijdschema / rooster.

Vul in wat op de puntjes moeten komen:
The store ... (close) at six tonight.

2. Present continuous

present continuous

• Hoe maak je die? am / is / are + werkwoord+ing
  

Wanneer gebruik je die?

• Bij dingen die gepland zijn en vrijwel zeker gaan gebeuren
  
• Afspraken bij bijvoorbeeld de dokter
  
• Een geplande bruiloft
  
• Iets waarvoor al dingen geregeld zijn

Vul in wat op de puntjes moeten komen:
My mother ... (visit) the dentist on Tuesday.

3. to be going to + hele werkwoord

Am / is / are going to + hele werkwoord

Wanneer gebruik je deze vorm? 

1. Als het plan er als was voor het gesprek
   
2. Bij een voorspelling (gebaseerd op een aanwijzing)

Vul in wat op de puntjes moeten komen:
We ... (go) to France this summer.

4. Shall / will + hele werkwoord

Wanneer gebruik je deze vorm? 

1. Als het plan ontstaat tijdens het gesprek
   
2. Bij een voorspelling (gebaseerd op een mening)
   
3. Bij een spontaan aanbod, belofte, voorstel, verzoek, weigering
   
4. Bij feiten 
5. Bij onzekerheden

Shall alleen in vraagzin met I & WE

Vul in wat op de puntjes moeten komen:
... (you - cook) dinner for me tonight?

Kies uit will of shall:
........... I come with you then?

1. will
2. shall

In ten years time this ... be forgotten.

1. is going to
2. will
3. shall
4. shan´t

I'm going to be late! My English lesson ... (start) in 5 minutes.

1. is starting
2. will start
3. starts
4. is going to start

Any questions left about 

future tenses?

If-sentences (first conditional)

Bestaan uit 2 delen:

- Bijzin met voorwaarde (ook wel if-zin)

- Hoofdzin (met logisch gevolg)

Dus bijvoorbeeld:

You will pass the test, if you practice.

If we miss the bus, we will get a taxi.

First conditional:
I ... (stay) home, if it ... (rain).

1. stay - will rain
2. stay - rains
3. will stay - rains
4. will stay - rain

Use the First Conditional:

If I ........ my exam, I ........ very unhappy!

1. will fail, will be
2. fail, am
3. will fail, am
4. fail, will be

Fill the gaps, use the First Conditional:

If we ........ our best, we ........ the match.

1. do, win
2. do, will win
3. will do, win
4. will do, will win

Fill the gaps, use the First Conditional:

If you ........ , you ........ late!

1. don't hurry, won't be
2. don't hurry, will be
3. won't hurry, are
4. will hurry, are

Fill in the first conditional:
If we ..... (eat) all this cake, we ..... (feel) sick.

Fill in the first conditional:
You ........ (feel) ill, if you ........ (go) outside without a sweater.

Fill in the first conditional:
We ... (not go) to the park, if the sun ... (not shine).

Any questions left about 

if sentences?

Adjectives & Adverbs

Bijvoeglijke naamwoorden & Bijwoorden

Wat zijn adjectives?

Adjectives zijn woorden die informatie geven over een noun 

(zelfstandig naamwoord = persoon of ding)

• The weather is cold
• We bought a red scooter
• The teacher was angry
• He has a big car

Which is the adjective?
The blue car drove really well.

1. blue
2. car
3. really
4. well

Wat zijn adverbs?

Adverbs zijn woorden die iets zeggen over een verb (werkwoord), adjective (bijvoeglijk naamwoord), adverb (bijwoord) of de hele zin.

• He works slowly.
• My computer is extremely slow.
• This old computer works extremely slowly.
  
• Unfortunately, my computer works extremely slowly. 

Hoe verander je een adjective naar een adverb?

1. Meestal komt -ly achter de adjective:

• careful - carefully, Quick - quickly
  

2. adjectives die eindigen op -ic krijgen -ally:

• economic - economically
  

3. na consonant + y verandert de spelling:

• happy - happily, angry - angrily
  

4. -ble verandert in -bly:

• terrible - terribly, considerable - considerably
  

5. Sommige adverbs veranderen van vorm. Deze moet je leren:

• good - well
  

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
Please, can you speak a bit more slow/slowly ?

1. slow
2. slowly

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
She has a beautiful/beautifully voice.

1. beautiful
2. beautifully

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
She always smiles so happy/happily?

1. happy
2. happily

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
We live in a quiet/quietly neighbourhood.

1. quiet
2. quietly

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
My dad sings terrible/terribly.

1. terrible
2. terribly

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
My grandmother is a funny/funnily woman.

1. funny
2. funnily

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
John often drives too dangerous/dangerously.

1. dangerous
2. dangerously

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
I could answer the questions easy/easily.

1. easy
2. easily

Any questions left about 

adverbs & adjectives?

I understand the grammar topics of Unit 5.

😒🙁😐🙂😃