betoog

Betoog
- standpunt

- argument

- tegenargument + weerlegging


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Betoog
- standpunt

- argument

- tegenargument + weerlegging


Slide 1 - Tekstslide

Argumenten: AUB
Ik vind dat ik een nieuwe IPhone nodig heb (standpunt, mening).

Argumenten?

Uitleg? (Bij)voorbeeld?

Slide 2 - Tekstslide

Argumenteren
Je hebt argumenten nodig om je standpunt te onderbouwen.
Je argumenten leg je uit aan de hand van feiten en voorbeelden.
'Ik vind dat.......' is een mening. Je mening onderbouw je aan de hand van feiten, bijvoorbeeld onderzoek of ervaring.

AUB: Argument, Uitleg, Bijvoorbeeld

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een betoog?

Slide 7 - Open vraag

Welke elementen zitten er in een betoog?

Slide 8 - Open vraag

Formuleren stelling:
1. De stelling is controversieel, dus niet iets wat iedereen toch wel vindt of weet (uitlaatgassen zijn slecht voor het milieu)

2. De stelling is een verandering van de huidige situatie

3. De stelling bevat geen argument, dus niet 'omdat...' of 'want...'

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

3 suggesties inleiding schrijven:
- Benoem een probleem en leg het uit.
- Beschrijf daarna jouw oplossing in de vorm van je stelling.
    of:
- Beschrijf de huidige situatie.
- Vertel daarna hoe het volgens jou anders/beter kan en eindig
   met je stelling.
- Start met een aanleiding, bijv. iets dat veel in het nieuws is.

Slide 13 - Tekstslide

Inleiding voorbeeld
Wat kan anders?

Op de weg gebeuren veel ongelukken. De maximumsnelheid moet verlaagd worden naar 100 km.

Slide 14 - Tekstslide

Inleiding voorbeeld
Wat kan anders?

Ik vind dat het weekend een dag langer zou moeten duren. Nu duurt het maar 2 dagen. Daarom vind ik dat het weekend een dag langer moet duren.

Slide 15 - Tekstslide

Inleiding voorbeeld
Wat kan anders?

Een langer weekend zou voor iedereen veel beter zijn. Je hebt dan meer tijd om leuke dingen te doen. Ook rust je dan veel meer uit. Dus mijn standpunt is: een langer weekend voor iedereen!

Slide 16 - Tekstslide

Inleiding 

- Zorg ervoor dat je niet in je inleiding al argumenten noemt. Dat doe je later pas.

- Gebruik niet het woord 'standpunt' in je betoog. Dus niet: 'mijn standpunt is' ..... maar: 'ik vind dat....'

Slide 17 - Tekstslide

Middenstuk
- Formuleer een concreet argument.
- Benoem je onderzoeksresultaten? Niet als argument gebrui-
  ken maar als toelichting op je argument.
   (Uit onderzoek is namelijk gebleken dat....)
- Formuleer je argumenten niet met 'ik vind' maar met 'het is'.
   Dat is immers veel overtuigender dan wanneer jij iets vindt.
- Vermijd verwijswoorden in je argumenten! ('het', 'ze', 'dat')

Slide 18 - Tekstslide

Tegenargument +weerlegging
LET OP: het tegenargument is nadrukkelijk NIET JOUW ARGUMENT.
Laat dat duidelijk blijken:

'Sommige mensen vinden het echter geen goed idee om........ Zij zijn namelijk van mening dat........................ Daar ben ik het niet mee eens. Dit probleem kun je bijvoorbeeld oplossen door..................'

Tegenargument en weerlegging vormen samen één alinea.

Slide 19 - Tekstslide

Slot
- Herhaal je standpunt, gebruik het signaalwoord voor concluderend verband ('dus')

- Herhaal je twee argumenten

- Eindig met een 'uitsmijter'

Slide 20 - Tekstslide

'Uitsmijter'
1. Maak de cirkel rond
2. Aanbeveling
3. Retorische vraag
4. Sfeertekening
5. Citaat (bijvoorbeeld van een filosoof)
6. Verwijzing naar de toekomst
7. Levensles
8. Vergelijking maken

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Taalverzorging
- De woorden 'en' 'of' 'dus' 'want' 'maar' 'want' 'omdat' gebruik je niet om de zin mee te beginnen. Dit zijn namelijk voegwoorden:
Het is belangrijk om dit te verplichten OMDAT arme mensen anders niet in staat zijn om het te betalen.
(Het is belangrijk om dit te verplichten. Arme mensen zijn anders niet in staat om het te betalen)
- Cijfers tot en met 20 schrijf je in letters. Alle tientallen ook.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het DOEL van een betoog?

Slide 24 - Open vraag

Hoe overtuig je de lezer?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het doel van een argument?

Slide 26 - Open vraag

Wat kenmerkt een slechte inleiding?

Slide 27 - Open vraag

Hoe ziet de opbouw van een betoog eruit?

Slide 28 - Open vraag

TOETS:
Woensdag (morgen dus) voor de leerlingen die dan op school werken en volgende week dinsdag voor de andere groep.

Je mag je argumentatieschema erbij houden. 
Vul deze apart in op Classroom, print het uit en neem mee naar de les.
Bekijk op Classroom alle informatie rondom betoog schrijven.

Slide 29 - Tekstslide

Opbouw betoog
inleiding: eindig met je standpunt. Werk toe naar je standpunt.
   Begin je standpunt met 'Daarom vind ik dat....'   Stel geen vragen! 
argument 1 -->toelichting (onderzoek) -->voorbeeld
argument 2 --> toelichting (onderzoek) -->voorbeeld
tegenargument (is van je TEGENSTANDER en KORT GEFORMULEERD) +
   weerlegging (maak er gehakt van!)
- slot: IS HET BELANGRIJKSTE! herhaal je standpunt. Herhaal je twee
            argumenten. Uitsmijter (geen rijmpje). De laatste kans om je lezer te
            overtuigen!

Slide 30 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN
GEBRUIK ZE!

Ten eerste, bovendien, ook, daarnaast
namelijk, bijvoorbeeld, zo
Maar, echter
Dus

Slide 31 - Tekstslide

Samengestelde zin
Ik ga naar huis, want ik heb geen zin meer.
(Ik ga naar huis. Ik heb geen zin meer)

Jules gaat niet mee, omdat hij nog huiswerk moet maken.
(Jules gaat niet mee. Hij moet nog huiswerk maken)

LET OP: de KOMMA komt VOOR het voegwoord!

Slide 32 - Tekstslide

Getallen en tekens
Alle getallen tot en met 20: in letters schrijven.
Tientallen tot en met 100: in letters schrijven.

Vermijd procenttekens. Gebruik liever: meer dan de helft, driekwart, een kwart. Wel: tien procent.

Geen afkortingen, dubbele punten of / gebruiken.

Slide 33 - Tekstslide

...tenslotte:
- gebruik alleen verwijswoorden wanneer duidelijk is waar het naar verwijst en om eventuele herhaling van woorden te voorkomen. Wees hier zuinig mee! ('hier' verwijst naar 'verwijswoorden').

- geen citaten gebruiken ('Mensen zeggen vaak: daar kan ik toch niets aan doen' -->veel mensen zijn van mening dat zij....)

Slide 34 - Tekstslide