Argumenteren paragraaf 1 t/m 3 6e ed.

Argumenteren 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Argumenteren 

Slide 1 - Tekstslide

toets 
Wat moet je leren voor de toets leesvaardigheid en argumenteren (periode 3)?

  • Basis paragraaf 1 t/m 8
  • Lezen paragraaf 1 en 3
  • Argumenteren paragraaf 1 t/m 3

Slide 2 - Tekstslide

0

Slide 3 - Video

Argumenteren par. 1: argumenten

feitelijk argument
Voorbeeld: Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).

waarderend argument (niet-feitelijk argument)
Voorbeeld: Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Slide 4 - Tekstslide

tegenargumenten en weerleggingen
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt; met een weerlegging ontkracht je een argument. 
De term 'weerlegging' vervalt op het examen. 

Voorbeelden:

De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument). 
Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (tegenargument). 


Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).
Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels (weerlegging).

Slide 5 - Tekstslide

Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen. Hij is immers veruit de beste in de debatten.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 6 - Quizvraag

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 7 - Quizvraag


Maak opdr. 1 en 3 en 7 op blz. 192-194.

Slide 8 - Tekstslide

paragraaf 2
Argumenten kunnen op verschillende manieren het standpunt ondersteunen. Er zijn vier basisstructuren van argumentatie. 

Slide 9 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Een standpunt met één argument. 



Slide 10 - Tekstslide

nevenschikkende argumentatie
Een argumentatie waarin twee of meer argumenten gezamenlijk het standpunt ondersteunen.

De argumenten in nevenschikkende argumentatie kunnen:
- afhankelijk zijn
- onafhankelijk (ze vormen ieder op zich een zelfstandig argument voor het standpunt).

Slide 11 - Tekstslide

onderschikkende argumentatie
Een argumentatie waarbij het argument wordt ondersteund door een ander argument. 

Slide 12 - Tekstslide

Zou er ook een combinatie van argumentatiestructuren mogelijk zijn? Zo ja, van welke?

Slide 13 - Open vraag

Kies de juiste argumentatiestructuur.
Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste argumentatiestructuur.
Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen. Leerlingen leren dan goed samen te werken.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste argumentatiestructuur.
Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen. Leerlingen kunnen dan uitleg krijgen op het moment dat ze vastlopen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste argumentatiestructuur.
Ik wil niet in Leiden studeren. Mijn broer studeert in Leiden. Ik wil niet in dezelfde stad als mijn broer studeren.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)

Slide 17 - Quizvraag

opdrachten Nieuw Nederlands
Maak nu opdracht 2 op blz. 198-199 
en opdracht 9 op blz. 203-204

Slide 18 - Tekstslide

antwoorden opdracht 2

Slide 19 - Tekstslide

antwoorden opdracht 2

Slide 20 - Tekstslide

antwoorden opdracht 2

Slide 21 - Tekstslide

antwoorden opdracht 2

Slide 22 - Tekstslide

antwoorden opdracht 9

Slide 23 - Tekstslide

antwoorden opdracht 9

Slide 24 - Tekstslide

antwoorden opdracht 9

Slide 25 - Tekstslide

antwoorden opdracht 9

Slide 26 - Tekstslide

meer oefenen?
Je kunt meer oefenen via Nieuw Nederlands online. 

Slide 27 - Tekstslide

paragraaf 3
Geheel van argumenten en standpunt = redenering / argumentatie

Verband tussen argument(en) en standpunt = argumentatieschema

Slide 28 - Tekstslide

argumentatieschema's
Argumentatie op basis van:
  • oorzaak en gevolg
  • kenmerk of eigenschap
  • voor- en nadelen
  • voorbeelden
  • vergelijking
  • autoriteit
We oefenen hier nu mee met quizvragen (is opdr. 1 van paragraaf 3)

Slide 29 - Tekstslide

Ik ben vorige week voor het eerst in het Achterhuis geweest. Daardoor begrijp ik nu pas goed hoe erg het moet zijn geweest om onder te duiken.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 30 - Quizvraag

Ik denk niet dat de prijzen van concertkaartjes veel zullen stijgen, want de prijzen voor theater- en bioscoopkaartjes zijn ook al jaren gelijk gebleven.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 31 - Quizvraag

Als we met de klas een dag weggaan, wil ik heel graag naar een attractiepark. Ik was vorig jaar in de Efteling en het was er heel erg leuk.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 32 - Quizvraag

Als we met de klas een dag weggaan, wil ik heel graag naar een attractiepark. Ik was vorig jaar in de Efteling en het was er heel erg leuk.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 33 - Quizvraag

huiswerk
Maak nu opdr. 2 op blz. 206-207 en opdr. 4 op blz. 207-208.

Slide 34 - Tekstslide

nakijken opdr. 2
Opdracht 2
1
Het argument is gecursiveerd.
a Het is geen wonder dat meneer De Vries overspannen thuiszit: hij heeft twee banen en doet daarnaast het hele huishouden van zijn gezin.
b Alle grote clubs zijn het erover eens dat kunstgras slecht is voor de ontwikkeling van de techniek van spelers. Laten we weer zoveel mogelijk op echt gras gaan voetballen.
c Leerkrachten in het basisonderwijs zouden net zoveel moeten verdienen als docenten op middelbare scholen. Ze doen immers hetzelfde werk.
d De pensioenfondsen dreigen leeg te raken. Het is verstandig nu al te gaan sparen voor na de pensionering.
e Nederland moet een groot vliegveld op de Noordzee aanleggen. Er is daar geen gebrek aan ruimte en niemand zal over geluidsoverlast klagen.
f Je kunt beter geen alcohol drinken. Uit onderzoek blijkt dat niet-drinkers gemiddeld anderhalf jaar langer leven. (2 schema’s)


Slide 35 - Tekstslide

nakijken opdr. 2


2 De argumentatie is gebaseerd op:
a B oorzaak en gevolg
b A autoriteit
c C vergelijking
d B oorzaak en gevolg
e D voor- en nadelen
f A autoriteit en D voor- en nadelen

Slide 36 - Tekstslide

nakijken opdr. 4
Opdracht 4
1 Standpunt: Sinds mensenheugenis wegen dokters de behandelopties af tegen wat een oud lichaam nog aankan.
Argument: Zo heb ik sinds het begin van mijn opleiding talloze ouderen behandelingen niet laten ondergaan, het einde van het leven te nabij was.
2 D voorbeelden
3 Standpunt: Het is onzin om te zeggen dat de keuze altijd aan de oudere zelf blijft.
Argument: In ons zorgsysteem kunnen patiënten nooit een behandeling afdwingen als die vanuit het oordeel van de arts medisch zinloos is.
4 A kenmerk of eigenschap
5 Standpunt: Gelukkig komt het in dit opzicht vrijwel nooit tot een conflict.
Argument: (doordat) artsen en verpleegkundigen hebben geleerd hierover met patiënten in gesprek te gaan.
6 B oorzaak en gevolg

Slide 37 - Tekstslide