Welke leenwoorden(woorden uit een andere taal die wij gebruiken) ken jij?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welke leenwoorden(woorden uit een andere taal die wij gebruiken) ken jij?
Slide 1 - Tekstslide
Spelling H2: Leenwoorden
In de straattaal zien we veel nieuwe woorden, maar ook veel woorden die we uit andere talen halen. We noemen die woorden leenwoorden.
Ook in onze standaardtaal gebruiken we leenwoorden.
Is dit nieuw? en uit welke talen halen we onze leenwoorden?
Slide 2 - Tekstslide
Engelse leenwoorden
Franse leenwoorden
Slide 3 - Tekstslide
maken spelling H2 blz. 66
opdracht 1 en 2
Slide 4 - Tekstslide
Antwoorden Spelling H2 opdracht 1
1/2 a stagiair (Frans) , lay-out
b. make-up (Engels), etui (Frans).
c jus d’orange (Frans), dressoir (Frans)!
d niveau (Frans) b faillissement (Frans)
e airbags (Engels) en airco (Engels).
f guillotine (Frans).
Slide 5 - Tekstslide
Blz. 67 opdracht 2
1 crème fraîche
2 première, actrice, maillot
3 diskjockey, baguette
4 rouge, mascara
5 bootcamp, skateboard
6 boxershort
Slide 6 - Tekstslide
samen startopdracht blz. 98
Slide 7 - Tekstslide
nakijken Spelling H3 blz. 98
opdracht 1 -3
Klaar? Dan ga je verder met De Brug Formuleren online
Slide 8 - Tekstslide
Spelling H1: leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.
Slide 9 - Tekstslide
Punt, vraagteken en uitroepteken
Aan het eind van een zin plaats je altijd een punt, vraagteken of uitroepteken.
Slide 10 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de komma?
1 tussen twee werkwoorden van verschillende zinnen.
2tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of)
3 voor een voegwoord als want, maar, omdat etc.
4na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.
Slide 11 - Tekstslide
Dubbele punt & puntkomma
Slide 12 - Tekstslide
dubbele punt, puntkomma
Dubbele punt bij citaat, opsomming, uitleg of voorbeeld
Punt komma als twee zinnen duidelijk verband hebben, als er na een dubbele punt een opsomming volgt die langere delen heeft
Voorbeelden:
Stef wil later chirurg worden; zijn vader werkt ook in het ziekenhuis.
Mijn verjaardag was erg geslaagd: al mijn vrienden waren aanwezig.
Slide 13 - Tekstslide
Formuleren 1 (blz.32)
Variatie in woordgebruik (om te tekst aantrekkelijker te maken)
synoniemen
omschrijvingen
verwijswoorden
Slide 14 - Tekstslide
Lezen theorie blz. 96
Formuleren hoofdstuk 3
Voorbeelden gebruiken
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, als
Slide 15 - Tekstslide
Formuleren H4
maken samen startopdracht
Slide 16 - Tekstslide
Theorie Formuleren 4
Woorden die bij elkaar horen, bij elkaar plaatsen:
geen lange bijvoegelijke bepaling tussen lidwoord en zn, maar maak er een bijzin (tussenzin) van
zet ow en gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar
zet de pv zo dicht mogelijk bij het gezegde
splits scheidbare werkwoorden (zoals uitrekenen, optellen) niet als dat niet nodig is
Slide 17 - Tekstslide
Formuleren 5
variatie in zinslengte: maak niet te korte zinnen, maar ook niet te lange. (max. een hoofd- en een bijzin)
maken opdracht 1 en 3 online
Slide 18 - Tekstslide
Hoofdstuk 6 - Formuleren
Doel: Ik kan door het gebruik van verwijs- en signaalwoorden verbanden aanbrengen tussen zinnen.
lezen theorie H6
Slide 19 - Tekstslide
Feedback tekst lezen, tekst aanpassen en opnieuw inleveren
Dit hoeft niet als er 'goed' staat!
Nu staat er nog 'onvoldoende'. Dat betekent dat je enkele dingen moet aanpassen. Als je hem hebt aangepast en opnieuw inlevert, kan het nog een voldoende of een goed worden.
Slide 20 - Tekstslide
regels voor het schrijven van een zakelijke tekst
In de inleiding hou je de informatie algemeen. Het onderwerp van de tekst wordt duidelijk.
Je geeft geen informatie over het middenstuk.
Je spreekt de lezer niet aan en vermijdt de ik-vorm.
Alinea 2+3: de zin begint met een signaalwoord voor een opsommend verband.
Alinea 4: je gebruikt een signaalwoord voor een samenvattend verband Je geeft geen nieuwe info. in het slot, maar je vat de tekst kort samen.
Slide 21 - Tekstslide
structuur tekst
Alinea 1: In de inleiding geef je informatie over het onderwerp.
Alinea 2 + 3: In het middenstuk behandel je de twee deelonderwerpen. Je begint deze alinea's met een signaalwoord voor een opsommend verband. (Ten eerste, ook, bovendien, enz.)
Alinea 4: In het slot vat je de tekst kort samen en/of geef je een tip of een conclusie. Je begint deze alinea met een signaalwoord voor een samenvattend/concluderend verband. (samenvattend, kortom, dus-> niet aan het begin van de zin)
Vermijd de ik-vorm. Het is nl. een zakelijke tekst.
Slide 22 - Tekstslide
algemene schrijfregels
Getallen onder de 20 schrijf je voluit. (een, twee, vijf, enz.)
Binnen een alinea schrijf je door.
Je gebruikt geen tussenkopjes.
Je begint een zin niet met de (nevenschikkende) voegwoorden: en, dus, maar, want.
Slide 23 - Tekstslide
opdracht informatieve tekst schrijven
Kies een onderwerp waarover je informatie geeft.(bv. sport ,een vakantieland, hobby , serie, boek, film, enz.)
Noteer twee deelonderwerpen bij dit onderwerp.
Schrijf een tekst van ongeveer vier alinea's. Elke alinea bestaat uit minimaal drie zinnen.
Sla na elke alinea een regel over. Schrijf binnen een alinea door. Varieer in woordkeus en zinsbouw.
Slide 24 - Tekstslide
tekst beoordelen
Wissel je tekst uit met die van een klasgenoot en kijk of er gewisseld is in volgorde en woordkeuze.