les 4

Les 4
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Les 4

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

beste mevrouw tamineau
In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters

Slide 5 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletters?
A
Gucci
B
gucci

Slide 6 - Quizvraag

beste mevrouw vergeer
In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters

Slide 7 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO

Slide 8 - Quizvraag

De Kermis staat van Woensdag tot Zaterdag op het plein.
A
hoofdletters staan allemaal goed
B
niet alle hoofdletters staan goed

Slide 9 - Quizvraag

De plaatsnaam zet je in
A
kleine letters
B
hoofdletters
C
alleen eerste letter hoofdletter

Slide 10 - Quizvraag

Kloppen de hoofdletters in deze zin?

'S ochtends moet Tim vroeg opstaan.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters goed?
A
mevrouw Van Beek
B
mevrouw van beek
C
mevrouw van Beek

Slide 12 - Quizvraag

Staan de hoofdletters goed?
In het westen komt er vandaag onweer.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel hoofdletters moeten er in onderstaande zin?
de heer van dam is een nederlandse arts die woont in de provincie utrecht.

A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je de naam van de maand?
A
Eerste letter met een hoofdletter
B
Helemaal in kleine letters
C
Eerste en laatste letter met een hoofdletter
D
Helemaal in hoofdletters

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel hoofdletters horen er in de volgende zin te staan?

wim geerts: democratie is de wil van het volk. 's ochtends lees is verbaasd in de krant wat ik nu weer wil.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?


A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag!
Verwerken taal week 1 les 4
Oefenen spelling week 1 werkwoorden

timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide