Schrijven

Vandaag 

  1. Huiswerk nakijken
  2. Creatief schrijven in tweetallen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 

  1. Huiswerk nakijken
  2. Creatief schrijven in tweetallen

Slide 1 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Huiswerk nakijken
Waar?
Bladzijde 186/187

Waarover?
Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Welke opdrachten?
1 t/m 2


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
  • 1 vertelde = pvvt/verwoest = bn
  • 2 besluit = pvtt/gaan = inf
  • 3 gemotiveerde = bn/heeft = pvtt/gewonnen = vd
  • 4 bekende = pvvt/hebben = inf/gestolen = vd
  • 5 lachend = od/begroeten = pvtt/getrouwde = bn
  • 6 vraagt = pvtt/pratende = bn/zijn = inf

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2

  • a had = pvvt/opgeslagen = vd
  • b fietsend = od/gaat = pvtt
  • c dronk = pvvt
  • d mocht = pvvt/blijven = inf
  • e heeft = pvtt/verbroken = vd
  • f verdwijnen = pvtt

  •  a vvt
  • b ott
  • c ovt
  • d vvt
  • e ovt
  • f ott

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
  • 1 od → twijfelend/pvtt → kijkt / pvvt → keek/bn → gestelde
  • 2 pvtt → zijn/vd → uitgenodigd/bn → versierde
  • 3 bn → verliezende/pvtt → heeft/bn → winnend/vd → gemaakt
  • 4 pvtt → heeft/vd → geholpen/inf → verhuizen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 4
  • 1) vtt
  • (2) vtt
  • (3) ott
  • (4) ovt
  • (5) ott
  • (6) vtt
  • (7) ott

  • (8) vvt
  • (9) ott
  • (10) ott
  • (11) ott
  • (12) ott
  • (13) vtt
  • (14) ott
  • (15) ott

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




LESDOEL:
Tijdens deze les leer je het schrijven, lezen en analyseren van creatieve teksten

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plot schrijven - foto

  • je schrijft in tweetallen een verhaal met een foto als inspiratiebron
  • je geeft je personage een naam (geen naam uit de school, geen Jan of Piet)
  • je bedenkt wat je personage van plan is

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven: aan de hand van een foto
Jullie schrijven het korte verhaal aan de hand van een foto die jullie uitzoeken. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven: plot
Elk verhaal heeft een plot. Een plot wordt ook wel een intrige genoemd. Een plot geeft de verwikkelingen in een verhaal weer, met motieven en conflicten die daarmee gepaard gaan. 
Een plot is dus belangrijk voor een verhaal, zonder plot krijgt een verhaal geen ontwikkeling.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plot:

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven: brainstromen
  1. Zoek een foto uit waarmee jullie een verhaal willen schrijven. 
  2. Bestudeer de foto en bespreek wat je op de foto ziet.
  3. Geef het personage op de foto een serieuze naam.
  4. Wat houdt het personage bezig of waamee is het personage bezig. Wat is zijn of haar plan? Wat zijn de eigenschappen van deze persoon? 
  5. Bedenk een goede plotvraag, formuleer de plotvraag als volgt: 'Zou het .....lukken om ..... om eindelijk.....'.
  6. Bedenk een manier waarop het plan gaat lukken, en een manier waarop het plan uiteindelijk mislukt.
timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven: eindproduct
Als jullie verhaal klaar is dan ruil je die met een ander tweetal. Dit tweetal beoordeelt vervolgens jullie verhaal.
Beoordeling is op basis van:

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven: eisen
  1. Het verhaal is in foutloos Nederlands geschreven.
  2. Het verhaal is geloofwaardig en het karakter past bij de personages.
  3. Het verhaal is origineel
  4. Taalgebruik past bij jullie niveau (vermijd de woorden; vervolgens, toen, daarna, waarbij, daarmee en ook). 
  5. Let op: het is een kort verhaal!! Maximaal 1 A4.
  6. Er is een duidelijke opbouw in het verhaal (zie ook dia 'plot'). 
timer
18:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies