Werkwoordspelling college 2

• Nederlands
• University

Werkwoordspelling college 2

Vanmiddag hebben we (scrabbelen).

1. scrabbelt
2. scrabbeld
3. gescrabbelt
4. gescrabbeld

Ik (faxen) het bericht vorige week al naar Tokio.

1. fax
2. faxte
3. faxde
4. gefaxt

We hebben gezellig (barbecueën).

Vroeger (timen) hij zijn uitspraken uiterst tactvol; tegenwoordig (timen) hij ze minder goed.

1. timde / timt
2. timede / timt
3. timde / timet
4. timede / timet

Wat hebben we toch leuk (bingoën)!

Gisterochtend (saven) de computerexperts hun data; ze zijn dus nu (saven).

1. saveten / gesavet
2. saveden / gesavet
3. saveden / gesaved
4. saveten / gesaved

Ziezo, dat karweitje is weer (fixen).

Gisteren (checken) de student zijn e-mail.

1. checkt
2. checkte
3. checkd
4. checkde

Is morste hier juist?
Ik morste gisteren een beetje thee.

1. juist
2. onjuist

Wat is juist?
Zij voelde zich ... .

1. verraadden
2. verraden

Pas maar op: hij (bereiden) een lelijke verrassing voor.

1. bereid
2. bereit
3. bereidt
4. bereide

Deze oude muur is gedeeltelijk (verweren).

Het (worden) je kwalijk genomen dat je 'm niet (onderhouden). Doe het zo: woord / woord

Ik (crossen) lekker op mijn motorfiets over het verlaten bouwterrein.

1. croste
2. crosste
3. crostte
4. crosstte

De politicus (verwoorden) zijn argumenten tegen de (verspreiden) beschuldigingen.

De psycholoog (testen) het door alle klasgenoten (pesten) kind.

1. teste / gepeste
2. testte / gepeste
3. testte / gepesten
4. teste / gepesten

Jan, (vinden) je horloges mooi?

(Worden) je broer (verdoven) door de harde muziek?

1. word / verdooft
2. wordt / verdooft
3. wordt / verdoofd
4. word / verdoofd

Ze is (verbazen) dat zij zoveel (beleven) heeft.