B&F Spelling Staal Woordsoorten

Blok 4 | week 4 | les 1
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
Staal SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Blok 4 | week 4 | les 1

Slide 1 - Tekstslide

Tik zoveel mogelijk thee-woorden in

Slide 2 - Woordweb

Staat "formulier" in het enkelvoud of meervoud?
Jet en Jasmijn vullen het formulier samen in.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in de volgende zin?
Papa is opgelucht als de auto gelijk start.
A
papa
B
opgelucht
C
als
D
start

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in de zin?
De schuilplaats is diep onder de grond.
A
schuilplaats
B
diep
C
onder
D
grond

Slide 5 - Quizvraag

Wat is besluit voor een woord in deze zin?
Tegen de ochtend nam ze een besluit.
A
voegwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Welke woordsoort is terwijl in de zin?
Jan veegt de stoep, terwijl oma het onkruid wiedt.
A
voegwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Welke woordsoort is Franse in de volgende zin?
Ik vind Franse kaas erg stinken.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het hulpwerkwoord in de zin?
Mijn moeder heeft mij een beetje geholpen met mijn huiswerk.
A
heeft
B
geholpen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de zin?
Heb jij het helemaal zelf gemaakt of met wat hulp?
A
heb
B
gemaakt

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin?
In het veld zoekt de bioloog een salamander.
A
In het veld
B
de bioloog
C
zoekt
D
een salamander

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin?
Opa plant viooltjes in de voortuin.
A
Opa
B
plant
C
viooltjes
D
in de voortuin

Slide 12 - Quizvraag

Welk zinsdeel is klimt in de zin?
Eva klimt op het dak om de bal te pakken.
A
persoonsvorm
B
onderwerp

Slide 13 - Quizvraag

Welk zinsdeel is de oppas in de zin?
De oppas vindt de kinderen heel vervelend.
A
persoonsvorm
B
onderwerp

Slide 14 - Quizvraag