Persoonsvorm en onderwerp - les 6

Persoonsvorm en onderwerp
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm en onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Terugblik
  • Doelen
  • Uitleg
  • Opdracht(en)
  • Afsluiten 

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
In de vorige les heb je geleerd hoe je vormen van werkwoorden herkent.

Slide 3 - Tekstslide

Doelen van de les
  • Je weet wat de persoonsvorm en het onderwerp zijn.
  • Je kunt de persoonsvorm en het onderwerp in een zin vinden.
  • Je kunt een passende persoonsvorm invullen in een zin.

Slide 4 - Tekstslide

0

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

STAP 1: persoonsvorm
Zoek de persoonsvorm:
  • Maak een vraagzin (eerste werkwoord is de pv)
  • Doe de tijdsproef (het werkwoord dat verandert is de pv)

Mijn moeder en ik gaan shoppen.
Waarom loop jij naar huis?

Slide 8 - Tekstslide

STAP 2: Onderwerp
Zoek het onderwerp:
  • Wie (of wat) + pv = ow

Mijn moeder en ik gaan shoppen.
Wie gaan? --> Mijn moeder en ik
Waarom loop jij naar huis?
Wie loopt? --> jij


Slide 9 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
De meeste jongens vinden kleding niet zo belangrijk.
A
De meeste jongens
B
vinden
C
kleding
D
niet zo belangrijk

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Meisjes besteden meer geld aan kleding dan jongen.
A
Meisjes
B
besteden
C
meer geld
D
dan jongens

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Ik koop wel graag kleren.
A
Ik
B
koop
C
graag
D
kleren

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 16 - Quizvraag

Opdrachten maken
Paragraaf 4: Onderwerp (blz. 204)

Opdracht: 1 en 2
Opdracht: 4 t/m 7

Klaar?
Online oefenen
Lezen

Slide 17 - Tekstslide