In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammatica - 2.7 - les 2
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Start van de les
IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
Tas op de grond.
Telefoon thuis of in je kluis
Sleutels in je tas
Slide 3 - Tekstslide
Doelen
In deze paragraaf leer je:
• hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt;
• hoe je zinsdelen vindt en die aangeeft met zinsdeelstrepen.
Slide 4 - Tekstslide
Even herhalen
Slide 5 - Tekstslide
De persoonsvorm is altijd een...
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Wie
komt
mee
naar
Walibi?
Slide 7 - Sleepvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin:
'Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen'.
A
ik
B
kan
C
kan benoemen
D
het werkwoordelijk gezegde van een zin
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het wwg in deze zin: Mijn zus heeft het eten klaargemaakt.
Slide 10 - Open vraag
Wat is het wwg in deze zin: Ik loop naar de deur.
Slide 11 - Open vraag
Zinsdeelstrepen
Een zin bestaat uit zinsdelen. Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer. Je kent al twee zinsdelen: de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde. Om de zinsdelen in een zin aan te geven, gebruik je zinsdeelstrepen.
Slide 12 - Tekstslide
Zinsdeelstrepen
Zo doe je dat:
Slide 13 - Tekstslide
Uitlegfilmpje
Zinsdeelstrepen
Slide 14 - Tekstslide
En nu zelf:
Merle en ik hebben een cadeau gekocht.
We hebben dit cadeau aan onze jarige vriendin gegeven.