Jeelo 537 Ruilen in een winkel

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
WereldoriëntatieBasisschoolGroep 4,5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Heb jij weleens iets teruggebracht of geruild in een winkel?

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Tekstslide

Welk product is deugdelijk?
A
B

Slide 4 - Quizvraag

Dit product is deugdelijk.

A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer mag je een product altijd ruilen, of het nu deugdelijk is of niet?
A
Als je het toch niet zo mooi vindt.
B
Als je het via de telefoon, internet of aan de deur hebt gekocht.
C
Als je binnen een uur terug bent in de winkel.
D
Als je vaker in de winkel komt.

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Karin heeft 5 boeken gekocht. Welke mag ze ruilen? (2 goed)
A
'Alles over vissen'. Alle linker pagina's zijn wit.
B
'Alles over apen', dit boek vindt ze niet zo leuk.
C
'Alles over paarden'. Dit boek is op internet gekocht.
D
'Alles over hamsters'. Dit boek past niet in haar tas.

Slide 8 - Quizvraag

Waarom zouden veel winkels toch iets terugnemen als het wel deugdelijk is?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Als je iets terug brengt, krijg je er iets voor terug.
Wat krijg je niet terug?
A
Je geld
B
Een gratis maaltijd
C
Een ander product.
D
Een tegoedbon

Slide 11 - Quizvraag

Hier zie je een tegoed bon.

A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Karin heeft kerstballen gekocht. Ze wil het terugbrengen. Wat kan de winkel niet tegen haar zeggen?
A
Dat is goed. In ruil krijg je geld.
B
Dat is goed. In ruil krijg je andere kerstballen.
C
Dat is goed. In ruil krijg je een aai over je bol.
D
Dat is goed. In ruil krijg je een tegoedbon.

Slide 14 - Quizvraag

Wat kan je met een tegoedbon?
A
Je kan er altijd mee naar de bioscoop.
B
Later iets anders in de winkel kopen.
C
Je kan het inwisselen voor geld.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Wat is geen voorbeeld van een voorwaarde?
A
Het product mag niet gebruikt zijn.
B
Je moet binnen twee weken ruilen.
C
Je moet een liedje zingen bij de kassa.
D
Je moet je kassabon meenemen.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Karin koopt op 1 december een nieuwe broek. Ze vindt hem toch niet zo mooi. Voorwaarde is binnen 7 dagen ruilen. Op 10 december gaat ze terug. Mag ze nog ruilen?
A
Ja, ze is nog op tijd.
B
Ja, ze heeft hem nog niet gedragen.
C
Nee, ze is 3 dagen te laat

Slide 19 - Quizvraag

Waar zie je een kassabon?
A
B
C
D

Slide 20 - Quizvraag

Een consument is iemand ...
A
die vriendelijk is
B
die iets gaat kopen
C
die vragen heeft
D
die een contract tekent

Slide 21 - Quizvraag

De jongen is een consument.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Producten zijn ...
A
alle spullen die een winkel verkoopt
B
alleen eten & drinken
C
alleen speelgoed
D
alleen geruilde spullen

Slide 23 - Quizvraag

De winkelier geeft vriendelijk iets terug.
De winkelier geeft een ...
A
glimlach
B
tegoedbon
C
gunst
D
voorwaarde

Slide 24 - Quizvraag

Einde les
lees deze week zelf nog een keer de tekst.
Maak donderdag de 'test jezelf' vragen!

Slide 25 - Tekstslide