Regelmatige werkwoorden + haben & sein

Werkwoorden
regelmatige werkwoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Ezelsbruggetje persoonlijke voornaamwoorden
Idewis
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 3 - Tekstslide

Als je geen persoonlijk voornaamwoord in de zin kunt vinden:
-kijk of je namen ziet en of ze mannelijk of vrouwelijk zijn

-kijk of het om meerdere mensen gaat (meervoud)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide


Martin ....... (wohnen) in Australien
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 8 - Quizvraag

Michaela (arbeiten) ............ in Innsbruck
A
arbeitet
B
arbeit
C
arbeiten
D
arbeitest

Slide 9 - Quizvraag

Warum (reisen) ......... du so viel?
A
reis
B
reisst
C
reist
D
reisen

Slide 10 - Quizvraag

Warum (machen) ......... du so viel?
A
mache
B
macht
C
machst
D
machen

Slide 11 - Quizvraag

Präsens

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide


Wir (haben) ....... Hausaufgaben gemacht.
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben

Slide 14 - Quizvraag

Ihr (sein) ......... zu spät!
A
sind
B
bist
C
seid
D
ist

Slide 15 - Quizvraag

Jonathan (sein) ....... neun Jahre alt
A
ist
B
bist
C
bin
D
seid

Slide 16 - Quizvraag

Vater und Mutter (haben) ........ ein Auto gekauft
A
habt
B
haben
C
hast
D
hat

Slide 17 - Quizvraag

Danke und bis nächste mal!!!!!!!

Tschüss!!

Slide 18 - Tekstslide