In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Deze les
Herhaling beeldspraak en stijlfiguren
Woordtrainer
Slide 1 - Tekstslide
Nodig
Laptop
Theorieboekje (sla deze op, dit is de stof voor de toets)
Opdrachtblad vorige les
Nakijkvel (ligt voor in de klas)
Slide 2 - Tekstslide
Keuze
Meedoen met de herhaling en daarna de opdracht van de vorige les afmaken/ nakijken;
De opdracht van de vorige les afmaken/ nakijken. Daarna verder met de oefeningen over alle soorten beeldspraak en stijlfiguren (blz. 10-12 theorieboekje);
De opdracht van de vorige les afmaken/ nakijken en daarna de woordtrainers maken.
Slide 3 - Tekstslide
Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Er wordt niet letterlijk gezegd wat er wordt bedoeld.
Er wordt een beeld gebruikt voor iets wat letterlijk wordt bedoeld (object).
Voorbeeld: Hij is een beer van een vent.
Slide 4 - Tekstslide
Waarom beeldspraak?
Beeldspraak maakt taal levendig en aantrekkelijk
Beeldspraak kan overtuigend werken
Beeldspraak kan begrip bevorderen
Slide 5 - Tekstslide
Soorten
Relatie tussen object en beeld is gebaseerd op een overeenkomst:
De relatie tussen beeld en object is niet gebaseerd op vergelijking, maar op een andere relatie:
Metonymia
Voorbeeld: Doe mij nog maar een glas.
Slide 6 - Tekstslide
Stijlfiguren
Stijlfiguren zijn taalmiddelen die je kunt gebruiken om indruk te maken op een luisteraar of lezer. Met stijlfiguren wijk je af van 'normaal taalgebruik'. Daarmee kan je de nadruk leggen op iets wat je wilt zeggen.
Het maakt taal levendiger!
Slide 7 - Tekstslide
Soorten: overdrijven vs. afzwakken
Hyperbool: een stijlfiguur waarin er sterk wordt overdreven. Voorbeeld: 'Ik heb eeuwen op je staan wachten'.
Bij een understatement wordt de mededeling overdreven afgezwakt. Hierdoor ontstaat een spottend effect. Voorbeeld: 'Ik had een 2,4 voor mijn toets, dus ik heb wel een paar foutjes gemaakt.'
Een eufemisme is een verzachtende uitdrukking die niet spottend is bedoeld. Voorbeeld: 'We hebben oma naar haar laatste rustplaats gebracht.'
Slide 8 - Tekstslide
Soorten: dubbelop
Een pleonasme ontstaat als een eigenschap die al in een woord opgesloten ligt, door een tweede woord nogmaals wordt uitgedrukt. Voorbeeld: de witte sneeuw, de hete zon
Een tautologie ontstaat als in dezelfde zin twee synonieme woord(groep)en staan. Bij een tautologie gaat het 'dubbele' dus nog een stapje verder dan bij een pleonasme! Voorbeeld: altijd en eeuwig, zeker en vast
Let op! Soms is er geen sprake van een stijlfiguur, maar van een stijlfout Voorbeeld: 'Want dat is immers duidelijk.'
Slide 9 - Tekstslide
Soorten: tegenstellingen
Bij een litotes wordt een mededeling gedaan door het tegenovergestelde te ontkennen. Voorbeeld: 'Dat is geen slecht idee van jou.'
Bij een antithese worden twee tegengestelden zodanig naast elkaar geplaatst, dat deze door het contrast beide meer opvallen. Voorbeeld: 'kleine mensen, grote wensen'
Een paradox is een tegenstelling, met een schijnbare tegenstrijdigheid. Door de tegenstelling lijkt het niet te kloppen, maar het klopt wel. Voorbeeld: 'Het is triestig beroemd te zijn, als niemand je herkent.'
Slide 10 - Tekstslide
Soorten: opsomming
Een opsomming is een opvallende groep woorden die bij elkaar horen vanwege het aantal. Voorbeeld: 'De les was sloom en saai en slaapverwekkend.'
Een climax is een opsomming die tot een hoogtepunt (climax) leidt. Dit is dus speciale opsomming! Voorbeeld: 'Dat klinkt als een redelijk idee, eigenlijk best wel goed. Zelfs een geweldig idee!'
Slide 11 - Tekstslide
En de laatste drie
Bij een woordspeling wordt gebruikgemaakt van dubbelzinnigheid: de mededeling kan op twee of meer manieren uitgelegd worden. Voorbeeld: 'In een gezelschap van rokers is de niet-roker de sigaar.'
Een retorische vraag is een mededeling in de vorm van een vraag waarop geen antwoord verwacht wordt. Voorbeeld: 'Wat hebben we het hier toch heerlijk, hè?'
Bij een herhaling wordt een woord (of een groep woorden) herhaald om een nadruk op dat woord (die groep) te leggen. Voorbeeld: 'Punten, punten en nog eens punten is alles wat telt.'
Slide 12 - Tekstslide
Ik weet wat beeldspraak is/ stijlfiguren zijn en waarom het gebruikt wordt; Ik kan verschillende vormen van beeldspraak en stijlfiguren herkennen en interpreteren.