In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Zinsontleding
Meewerkend voorwerp
Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Lesprogramma
Herhaling ontleden
Uitleg meewerkend voorwerp.
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat het meewerkend voorwerp is.
kun je het meewerkend voorwerp in een gegeven zin vinden.
kun je een zin ontleden volgens een stappenplan.
kun je een zin in zinsdelen verdelen en de zinsdelen onderwerp + persoonsvorm + werkwoordelijk gezegde + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp benoemen.
Slide 3 - Tekstslide
Jan gaf de toets aan de leraar.
Welk zinsdeel is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 4 - Quizvraag
Jan gaf de toets aan de leraar.
Welk zinsdeel is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 5 - Quizvraag
Ontleed de volgende zin (PV, OW, WWG, LV, zinsdeelstrepen).
Zinsdelen: verplaatsingsproef (welk woord of welke woordgroep kan voor de pv.
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden uit de zin.
Onderwerp = wie/wat + gezegde?
Lijdend voorwerp = wat/wie + pv + ow + gezegde?
Slide 7 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan. Zinnen zonder een lv hebben nooit een mv.
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor / aan wie iets bestemd is. Aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Check daarnaof je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen (soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen).
Slide 8 - Tekstslide
Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Is het zinsdeel tussen haken een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten
A
Er is geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 12 - Quizvraag
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:
Mag ik u een kopje koffie aanbieden?
Slide 14 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:
Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.
Slide 15 - Open vraag
Het meewerkend voorwerp is: De ober heeft eindelijk een glas cola voor Charlotte ingeschonken.
Slide 16 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
Hij geeft zijn zus een knuffel.
Slide 17 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.
Slide 18 - Open vraag
Stappenplan
Zoek de persoonsvorm= belangrijkste werkwoord (vraagproef, getalsproef, tijdsproef)
Verdeel de zin in zinsdelen: verplaatsingsproef (welk woord of welke woordgroep kan voor de pv.
Benoem het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden uit de zin.
Benoem het onderwerp = wie/wat + gezegde?
Onderzoek of er een lijdend voorwerp is = wat/wie + pv + ow + gezegde?
Onderzoek of er een meewerkend voorwerp is = aan/voor wie/wat + pv + ow + lv + gezegde =
Slide 19 - Tekstslide
Welk woord in de zin is de persoonsvorm? Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 21 - Quizvraag
Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven. mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 22 - Quizvraag
Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven? Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 23 - Quizvraag
Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven? Mijn konijn =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 24 - Quizvraag
Ontleed de volgende zin volgens het stappenplan: Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied. (kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow, het lv en het mv)
Slide 25 - Open vraag
Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 26 - Open vraag
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 27 - Open vraag
Aan de slag!
Maken hoofdstuk 9.1 opdracht 6 t/m 8 op pagia 75-77
Slide 28 - Tekstslide
Extra oefenen?
Ga naar de link op de volgende slide en maak de opdrachten.
Geef aan je docent door hoeveel procent je goed hebt :)