Passé Composé 2hv behorend bij les 15 septembre

 LE PASSÉ COMPOSÉ 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 LE PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 1 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER

Slide 2 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER
= Ik eet een banaan
= Ik heb een banaan gegeten

Slide 3 - Tekstslide

Wat is "le passé composé"?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de voltooid tegenwoordige tijd (VTT).
In le passé composé heb je twee onderdelen:
Een vorm van het hulpwerkwoord hebben + een voltooid deelwoord.
Ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan
(je hebt iets gedaan)

Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 5 - Tekstslide

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

AVOIR

Slide 6 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = j'ai
Jij hebt                                  = tu as 
Hij/zij/men heeft              = il/elle/on a
Wij hebben                         = nous avons, on a
Jullie hebben / u heeft   = vous avez 
zij hebben                            = ils / elles ont 

Slide 7 - Tekstslide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
(in dit geval met een werkwoord op -ER)
donner

Slide 8 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
donner
donné

Slide 9 - Tekstslide

Voilà! Le passé composé
WW
Passé Composé
Exemple
donner
donné
J'ai donné (ik heb gegeven)
parler
parlé
J'ai parlé (ik heb gesproken)
manger
mangé
J'ai mangé (ik heb gegeten)

Slide 10 - Tekstslide

Uitzonderingen
WW
Passé Composé
Exemple
avoir
eu
J'ai eu (ik heb gehad)
être
été
J'ai été (ik ben geweest)
faire
fait
J'ai fait (ik heb gemaakt/ gedaan)

Slide 11 - Tekstslide

Uitzonderingen
WW
Passé Composé
Exemple
avoir
eu
J'ai eu (ik heb gehad)
être
été
J'ai été (ik ben geweest)
faire
fait
Tu as fait (ik heb gedaan/ gemaakt)
 Uit je hoofd leren!

Slide 12 - Tekstslide

J'... voyagé
A
as
B
a
C
ai
D
avons

Slide 13 - Quizvraag

Ils... acheté un billet de train.
A
as
B
avons
C
ont
D
a

Slide 14 - Quizvraag

Vous... joué au tennis.
A
avons
B
avez
C
as
D
a

Slide 15 - Quizvraag

Ils ont (avoir) un accident
A
avez
B
avé
C
ont
D
eu

Slide 16 - Quizvraag

Il a (geweest) malade.
A
était
B
être
C
est
D
été

Slide 17 - Quizvraag

Le passé composé avec être
Bij de onderstaande werkwoorden moet je het hulp werkwoord être gebruiken. Zie de lijst op blz. 25 in je boek.
bij. Je suis arrivé à la station La Défense.
Afhankelijk van het onderwerp moet het voltooid deelwoord aangepast worden.
bij. Elle est arrivée à la station la Défense (vrouwelijk)
Nous sommes arrivés à la station la Défense (meervoud)

Slide 18 - Tekstslide

Ma petite soeur ... dans le jardin.
A
est tomber
B
a tombé
C
es tombe
D
est tombée

Slide 19 - Quizvraag

Ils ... à la station de métro Château de Vincennes.
A
a retourné
B
sont retournés
C
est retourné
D
as retourner

Slide 20 - Quizvraag

Mes copains... en vacances
A
sont partis
B
sont parti
C
sont partie
D
est parti

Slide 21 - Quizvraag