R: Je kent de begrippen
T1: Je kunt uitleggen wat het betekent dat Nederland een soeverein land is.
T2: Je kunt voorbeelden geven van zaken waar provincies over beslissen en waar gemeenten over beslissen.
I: Je kunt voor jezelf beschrijven bij welke lokale, regionale, nationale of andere identiteit jij je het meeste thuis voelt en waarom dat zo is.