T3 - Grammatica Zinsdelen

Welkom
Nederlands
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 59 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Hussel de zin
Je krijgt vijf blaadjes met dezelfde zin

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica - zinsdelen


In deze Lessonup gaat het over:
- Zinsdelen verdelen
- Zinsdelen benoemen
- PV, WG, O, LV, MV, BWB

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Noem twee manieren.

Slide 4 - Open vraag

Begint een zin met een vraagwoord? Dat vraagwoord is GEEN pv!
Gebruik ALTIJD de tijdproef!
- Waarom ga je naar de dokter?                Waarom ging jij naar de dokter?
- Hoe laat gaat de trein?                               Hoe laat ging de trein?
- Waarom heb jij je winterjas al aan?       Waarom had jij je winterjas al aan?

Lianne gaat een dagje uit, terwijl haar zus de hele dag moet werken.
Lianne ging een dagje uit, terwijl haar zus de hele dag moest werken.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Saar vertelde ons enthousiast over de vakantie naar Zeeland.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer zullen de vertraagde treinen weer volgens de gangbare dienstregeling rijden
A
wanneer
B
vertraagde
C
zullen
D
rijden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Waarom maak je jouw huiswerk niet tijdens de les?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Video

Door een val van de trap heeft Anke haar voet bezeerd.

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 10 - Quizvraag

Door een val van de trap heeft Anke haar voet bezeerd.
  1. Anke | heeft | door een val van de trap haar voet bezeerd.
  2. Door een val van de trap | heeft | Anke haar voet bezeerd.
  3. Haar voet | heeft | Anke door een val van de trap bezeerd.
  4. Anke | heeft | door een val van de trap | haar voet | bezeerd. 
5

Slide 11 - Tekstslide

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Op de snelweg hebben mijn vader en zijn beste vriend gisteren een ongeluk gehad vlakbij Barneveld.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 12 - Quizvraag

Op de snelweg hebben mijn vader en zijn beste vriend gisteren een ongeluk gehad.
  1. Op de snelweg | hebben | mijn vader en zijn beste vriend gisteren een ongeluk gehad.
  2. Mijn vader en zijn beste vriend | hebben | gisteren een ongeluk gehad | op de snelweg.
  3. Een ongeluk | hebben | mijn vader en zijn beste vriend | gisteren  gehad | op de snelweg.
  4. Gisteren | hebben | mijn vader en zijn beste vriend | een ongeluk | gehad | op de snelweg.
5
6

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het WG in de zin?

De jongens hebben hun strafwerk tijdens het laatste uur moeten maken.
A
moeten maken
B
hebben maken
C
hebben moeten maken
D
hebben moeten

Slide 14 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde (WG)
WG = PV + overige werkwoorden in de zin
Tijdens de online les | hebben| de leerlingen | een lolletje | uitgehaald
                                             
PV = hebben
Overige werkwoord(en) = uitgehaald
WG = heeft uitgehaald


WG
WG

Slide 15 - Tekstslide

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Johan en Aniek hebben gisteren een nieuwe auto gekocht in de stad.

A
Johan
B
Johan en Aniek
C
een nieuwe auto
D
in de stad

Slide 17 - Quizvraag

Onderwerp (O)
Onderwerp = Wie(1)/Wat(2) + WG?
Johan en Aniek | hebben | gisteren | een nieuwe auto | gekocht | in de stad.

Wie(1)/Wat(2) + WG? = O
Wie hebben gekocht? = Johan en Aniek                                            



WG
WG

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ga weg!

Slide 19 - Open vraag

Gebiedende wijs
In de gebiedende wijs staat NOOIT een onderwerp!
- Kom hier!                              Wie(1)/Wat(2) komt? X
- Ga weg!                                  Wie(1)/Wat(2) gaat weg? X
- Loop naar de maan!         Wie(1)/Wat(2) loopt? X

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Wat is het lijdend voorwerp?

Riva heeft met haar moeder een nieuwe broek gekocht in de stad.
A
Riva
B
haar moeder
C
met haar moeder
D
een nieuwe broek

Slide 22 - Quizvraag

Lijdend voorwerp (LV)
Riva | heeft | met haar moeder | een nieuwe broek | gekocht | in de stad.
   O         WG                                                                                          WG
PV = heeft
WG = heeft gekocht
O = Riva
LV = een nieuwe broek                  

WAT heeft Riva gekocht
een nieuwe broek 

Slide 23 - Tekstslide

0

Slide 24 - Video

Meewerkend voorwerp
Stel de vraag:
AAN / VOOR wie + lv + o + wg
De jongen heeft een prachtige roos voor zijn vriendin gekocht.                        


pv
ww dat verandert van tijd
heeft
wg
PV + rest van de ww
heeft gekocht
o
wie / wat + wg 
De jongen
lv
wat / wie + wg + o
een prachtige roos
mv
aan / voor wie + wg + o + lv
voor zijn vriendin
LET OP
AAN / VOOR
kun je weglaten 
of toevoegen  

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het mv in deze zin?

Johan heeft zijn moeder een leuk boek gegeven voor haar verjaardag.
A
Johan
B
zijn moeder
C
een leuk boek
D
voor haar verjaardag

Slide 26 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?

Mijn beste vriend heb ik een cadeaubon gegeven.
A
mijn beste vriend = mv
B
een cadeaubon = o
C
aan mij beste vriend = mv
D
ik = mv

Slide 27 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

  1. pv = heb
  2. wg = heb gegeven
  3. o = ik
  4. lv = een cadeaubon
  5. mv = aan mijn beste vriend
Aan mijn beste vriend | heb | ik | vorige week | een cadeaubon | gegeven.
vorige week
Bijwoordelijke bepaling
Waar, wanneer, hoe, waarmee...enz.
Alles wat je overhoudt na het ontleden van de hele zin!
Er kunnen meerdere bwb's in een zin staan. 

Slide 28 - Tekstslide

Snap je het OF vind je het nog lastig?
Tijdens de les moet je aan het werk met opdrachten over de grammatica zinsdelen.
Als je het al goed begrijpt, dan kun je de les gemakkelijk volgen.

Begrijp je het nog niet zo goed? 

Jij moet kennen: pv, wg, o, lv, mv, bwb. Oefen alleen met deze zinsdelen. Andere zinsdelen hoef je niet te kennen.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Toets Zinsdelen

1. Ga naar Magister
2. Klik op de vier puntjes linksbovenaan -> Quayn
3. Open 'Formatieve toets zinsdelen'
4. Pak pen en papier
5. Schrijf de zinnen op, wanneer dat nodig is
6. Klaar? Lever in en KIJK je ANTWOORDEN na!

Slide 31 - Tekstslide