Project grammatica spelling en formuleren les 5

Project grammatica spelling en formuleren

werkwoordsvormen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Project grammatica spelling en formuleren

werkwoordsvormen

Slide 1 - Tekstslide

Deze les

- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag
- controle

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
• Je weet dat er in elke zin minstens één werkwoord staat.
• Je weet hoe je een de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en een persoonsvorm in de verleden tijd correct moet spellen.
• Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm
• in de verleden tijd correct spellen.

Slide 3 - Tekstslide

Trechter
zinsdeel naamwoordelijk gezegde -> woordsoort koppelwerkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Open vraag

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Mijn vriend wil leraar worden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Mijn vriend wil leraar worden.

Slide 7 - Open vraag

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Zij schijnt haar voetbal verkocht te hebben.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Zij schijnt haar voetbal verkocht te hebben.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord?

Slide 10 - Open vraag

Wat is gekocht in deze zin:
Ik heb een nieuwe fiets gekocht.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Wat is willen in deze zin:
Ik zou mijn playstation willen verkopen.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Wat is heeft in deze zin:
De zon heeft mooie stralen.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Theorieblok doorlezen
Neem 5 minuten om de theorieblokken op bladzijde 58, 123,  186-187 en 193 door te lezen.
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
- Ga weer in de groepjes zitten.
- Lees goed in het boekje wat je moet doen.
- Ik loop rond -> eerst zelf goed lezen (ook de theorieblokjes).
Maken: 
• Spelling werkwoorden hs. 1 opdracht 2, 4, 5 (p 58)
• Spelling werkwoorden hs. 2 opdracht 1, 3, 4 (p 123)
• Spelling werkwoorden hs. 3 opdracht 1, 3, 4, 9 (p 193)
Grammatica woordsoorten hs. 3 opdracht 1, 4, 6, 7 (p.185-191). Online!

Slide 16 - Tekstslide

Lesdoel
• Je weet dat er in elke zin minstens één werkwoord staat.
• Je weet hoe je een de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en een persoonsvorm in de verleden tijd correct moet spellen.
• Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm
• in de verleden tijd correct spellen.

Slide 17 - Tekstslide

controlevragen
• Wat is het verschil tussen de ik-vorm en de stam?
• Waarom moet je voor de spelling van de werkwoordsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd en persoonsvorm verleden tijd weten wat het onderwerp en de persoonsvorm in de zin zijn?
• Naar welke woorden in de zin kijk je nog meer voor de spelling van de werkwoordsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd of de persoonsvorm verleden tijd?
• Wat is het verband tussen de vorige les en deze les?

Slide 18 - Tekstslide