toetsvoorbereiding WGS

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Toetsvoorbereiding WGS H1 en 2

- je herhaalt de toetsstof door quizvragen in te vullen

Voorkennis

Wat zijn de werkwoorden en in welke tijd staat de zin?

Oefenzin 2: 

- Hij kon de laptop gisteren niet komen brengen.

"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin."
De persoonsvorm =

1. kinderen
2. vinden
3. persoonsvorm
4. deze

Hij kon zich gedragen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Hij kon
2. zich gedragen
3. kon zich gedragen
4. kon

Een voorbeeld van een voorvoegsel is:

1. baarmoeder
2. rijkdom
3. ongevaarlijk
4. spier

Een voorbeeld van een woordsoort is ...

1. de PV
2. Het onderwerp
3. Frans
4. een werkwoord

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

Wat zijn lidwoorden?

1. zijn en worden
2. de, het en een
3. ik, hij en wij
4. het onderwerp van de zin

Wat zijn voorzetsels?

1. de, het, een
2. in, voor, achter
3. raam, deur, wand
4. voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Alle werkwoorden in een zin
2. Het deel in de zin dat zegt wat er gebeurt
3. Alleen de persoonsvorm
4. Het lijdend voorwerp

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hij had de moed al opgegeven

1. had
2. opgegeven
3. had opgegeven
4. hij had opgegeven

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?

1. Calvin
2. huis
3. praat
4. oplader

Wat is GEEN voorzetsel?

1. Links
2. Uit
3. Op
4. Boven

wat is het voorvoegsel?

1. geklets
2. gezwam
3. oeverloos
4. misverstand

Er kwamen veel mensen naar het feest.
Telwoord

1. Veel
2. mensen
3. naar
4. feest

Een voorvoegsel is een...

1. voorzetsel
2. een deel van het woord met eigen betekenis
3. een deel van het woord zonder eigen betekenis
4. bijvoeglijk naamwoord

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

1. Wie/wat + werkwoordelijk gezegde?
2. Wie/wat + persoonsvorm?
3. Wie/wat + onderwerp?
4. Wie /wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Wat is het telwoord in deze zin?
In de tweede pauze ga ik naar de winkel.

1. In
2. tweede
3. pauze
4. de

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

In welke volgorde moet je redekundig ontleden?

1. ow - pv - zinsdelen - wwg
2. pv - wwg - zinsdelen - ow
3. zinsdelen - ow - pv - wwg
4. pv - zinsdelen - wwg - ow

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.

Uitleg lijdend voorwerp

1. Ik
2. eet
3. elke dag een taartje
4. een taartje

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over

1. een zelfstandig naamwoord
2. een werkwoord

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:

1. mens, dier of ding
2. wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
3. wanneer, hoe of waar iets gebeurt
4. dat iemand iets maakt

2. Spelling

- ww spelling

 

Voorkennis

Wat zijn de werkwoorden en in welke tijd staat de zin (t.t. of v.t. of v.dw)?

Oefenzin 1: 

- Hij komt aan de lopende band te laat.

Controle

Waarom schrijf je beschadigd in deze zin met een d?

Tristan heeft per ongeluk de geparkeerde auto beschadigd.

1. Kloppen de leestekens?

1. Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
2. Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
3. Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
4. Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Een zin eindigt altijd met een...

1. punt, komma, vraagteken
2. vraagteken, dubbele punt, uitroepteken
3. punt, uitroepteken, vraagteken
4. uitroepteken, vraagteken, komma

Wat is de verleden tijd van
ik vergroot

1. ik vergrootte
2. ik vergrote

Wat is de verleden tijd van:
Ik loop ....

1. Ik liep
2. Ik loopte
3. Ik liepte

Kies het juiste antwoord. Lees de zin goed om te bepalen in welke tijd je het werkwoord moet spellen.

Het publiek (juichen) vorige week de voetballers toe.

1. juicht
2. juichde
3. juichte
4. juichten

Verleden tijd. Mijn broer......me altijd.

1. plagte
2. plaagte
3. plagde
4. plaagde

Tegenwoordige tijd van: lijken

1. Lijkt
2. Lijkdt
3. Lijkd

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?

Ik . . .

1. beleeft
2. beleev
3. beleef
4. beleefd

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!

1. Juist
2. Onjuist

Een citaat moet tussen aanhalingstekens.

Juist of onjuist:
Lotte dacht: 'Wat een stomme toets.'

1. Juist
2. Onjuist

Gedachten worden gewoonlijk zonder aanhalingstekens weergegeven, en na de dubbele punt volgt een kleine letter:

Ik dacht: morgen ga ik naar de film.

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?

1. De dj zei: 'zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
2. de dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
3. De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht'.
4. De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'

De tekst die een schrijver letterlijk van iemand anders overneemt, noem je een citaat. In een tekst staat een citaat altijd tussen aanhalingstekens.

1. waar
2. niet waar

Ratten muizen konijnen cavia's en hamsters zijn voorbeelden van knaagdieren?

Wat ontbreekt in deze zin?

1. punten
2. komma's
3. dubbele punt
4. aanhalingsteken

Werkwoordspelling,
tegenwoordige tijd

1. Hij bediend
2. Hij bedient

Spel het werkwoord goed: In de herfst verbran... mijn oom al het tuinafval.
Tip: werkwoordsvorm, dan pas spellen.

1. d
2. dt
3. Gok niet, weet je het niet, klik C
4. dd

Wat zijn voorbeelden van leestekens?

1. a -e -i -o- u
2. . - , - ! - ?
3. Hoofdletters