Nederland industrialiseert hoofdstuk 1

In deze les leren jullie
  • Waar de industrialsitatie begon
  • Waarom Nederland laat industrialiseerde
  • Dat in een industriële samenleving economische bloei en crisis elkaar afwisselen
  • Hoe arbeiders het beter kregen
  • Wat de politieke stromingen zijn
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

In deze les leren jullie
  • Waar de industrialsitatie begon
  • Waarom Nederland laat industrialiseerde
  • Dat in een industriële samenleving economische bloei en crisis elkaar afwisselen
  • Hoe arbeiders het beter kregen
  • Wat de politieke stromingen zijn

Slide 1 - Tekstslide

In welk land begon de industrialisatie?

Slide 2 - Open vraag

In de 19e eeuw werd in Nederland vee geld verdiend met.....
A
Export
B
Koloniale handel
C
het bouwen van machines
D
Het bouwen van woningen

Slide 3 - Quizvraag

Welke reden is er nog meer die de late industrialisatie kan verklaren?

Slide 4 - Open vraag

Industrialisatie Nederland
  • Door indstrialisatie groeit dienstensector
  • Banen in de dienstensector: telefoniste, boekhouder, notaris, onderwijzers, wetenschappers in de industrie
  • Industrie komt goed op gang door de bloeiende wereldhandel en de groei van de bevolking.
  • Door industrialisatie werd er meer en sneller geproduceerd, spullen werden goedkoper.
  • Lonen arbeiders gingen omhoog, ze konden meer dingen kopen

Slide 5 - Tekstslide

Veranderingen in transport

1800 --> paard en wagen, trekschuit (vervoer langzaam)

1890 --> trein, stoomschip (vervoer sneller)

Steden worden met elkaar verbonden door spoor

In de dorpen en steden rijden trams

Uitvinding luchtband

Na 1945 komt de auto voor de gewone man

Slide 6 - Tekstslide

Welke uitvinding zorgde voor een snelle industrialisatie?

Slide 7 - Open vraag

Zet de volgende massamedia in de goede volgorde.
televisie, krant, telegraaf, radio

Slide 8 - Open vraag

Oorzaken verstedelijking

Door mechanisatie landbouw te weinig werk op het platteland

Fabrieken vestigden zich in steden, daar was werk

In de steden waren fabrieken en havens en er was vraag naar huishoudelijk personeel

Slide 9 - Tekstslide

Waardoor ontstond massaconsumptie?

Slide 10 - Open vraag

Leg uit dat door de verstedelijking en de mogelijkheden tot communicatie er meer eenheid ontstond in Nederland

Slide 11 - Open vraag

Kapitalisme

Geld investeren in handel en industrie met als doel een zo hoog mogelijke winst te behalen.

Arbeiders werden gezien als kostenpost

Door grote fabrieken werd de relatie tussen arbeider en werkgever zakelijk (onpersoonlijk)

Er waren genoeg mensen die je wilden vervangen, daarom gehoorzaam aan de werkgever.

Slide 12 - Tekstslide

Welke stroming hoort bij kapitalisme in de 19e eeuw?
A
Socialisme
B
nationalisme
C
liberalisme
D
communisme

Slide 13 - Quizvraag

Welke stroming hoort bij de arbeiders?
A
Liberalisme
B
kapitalisme
C
nationalisme
D
socialisme

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet een organisatie die opkomt voor de belangen van werknemers

Slide 15 - Open vraag

Verenigd koninkrijk der Nederlanden bestond in 1815 uit?
A
Nederland, België en Luxemburg
B
Nederland en België

Slide 16 - Quizvraag

is dit een kaart van voor of na 1830
A
voor
B
na

Slide 17 - Quizvraag

leg uit waarom de kaart van na 1830 is

Slide 18 - Open vraag

noem de reden dat Koning Willem I de textielindustrie in Twente als eerste opstartte
A
daar was genoeg ruimte voor nieuwe fabrieken
B
er was daar al huisnijverheid
C
Belgische en Engelse textielarbeiders gingen daarnaartoe
D
arbeidskosten lagen in Twente lager dan elders in het land

Slide 19 - Quizvraag

leg uit waarom Koning Willem I ook wel Kanalenkoning werd genoemd?

Slide 20 - Open vraag

Verklaar op welke manier Koning Willem I de industrie in Nederland sterker probeerde te maken en die van België zwakker
A
met het Hollandse leger optrekken naar België
B
Belgische industrie saboteren
C
Belgische fabrikanten naar Nederland halen
D
Belgische fabrikanten meer uitbetalen in Nederland

Slide 21 - Quizvraag

Wat hoort niet bij infrastructuur?
A
schepen
B
kanalen
C
spoorlijn
D
wegen

Slide 22 - Quizvraag

welke zinnen zijn juist als het gaat om de rechten van een arbeider begin 19e eeuw
A
als een arbeider ontslagen werd moest de rechter daarover beslissen
B
als een arbeider ziek werd had hij geen inkomen
C
als een arbeider ging staken werd hij misschien ontslagen
D
een arbeider had het recht om te mogen staken

Slide 23 - Quizvraag

wat is een vakbond?
A
een groep arbeiders die durven te demonstreren tegen fabriek directeuren
B
een vereniging die opkomt voor de belangen van arbeiders
C
een kunststroming die arbeiders schildert
D
een organisatie die opkomt voor de belangen van de boeren aan het begin van de 19e eeuw

Slide 24 - Quizvraag

Noem 3 wetten die de positie van kinderen, arbeiders en vrouwen verbeterden einde 19e eeuw/ begin 20ste eeuw?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

wat is de juiste volgorde?
A
1)vrouwen en mannen kregen passief kiesrecht 2)mannen en vrouwen kregen algemeen kiesrecht
B
vrouwen en mannen kregen algemeen kiesrecht 2 ) vrouwen en mannen kregen passief kiesrecht
C
1)vrouwen kregen passief kiesrecht & mannen kregen algemeen kiesrecht 2) vrouwen kregen algemeen kiesrecht
D
vrouwen en mannen kregen algemeen kiesrecht

Slide 27 - Quizvraag

met welk begrip heeft
dit plaatje te maken
A
dawesplan
B
verenigde naties
C
wiedergutmachung
D
marshallplan

Slide 28 - Quizvraag

wat was geen reden voor de Verenigde Staten om hulp te bieden aan Europa?
A
de hulp zou bijdragen aan rust en vrede
B
De VS wilde dat Europese landen gingen samenwerken
C
de VS makkelijk spullen en grondstoffen kon kopen in Europa
D
voor politieke invloed het communisme te weren uit Europa

Slide 29 - Quizvraag

hoe wordt de periode na WO II in Nederland genoemd?
A
Europese samenwerking
B
wederopbouw
C
geleide loonpolitiek
D
consumptiemaatschappij

Slide 30 - Quizvraag

om welke reden wilden de werkgevers af van de geleide loonpolitiek?
A
de lonen werden te hoog; dat kostte bedrijven veel geld
B
voor de export moesten de lonen omlaag
C
de werkeloosheid was hoog; daarom moesten de lonen naar beneden
D
werkgevers hadden meer werknemers nodig en wilden daarom meer loon betalen

Slide 31 - Quizvraag

welk begrip past
bij deze foto?
A
nieuwe auto
B
consumptiemaatschappij
C
DAF
D
amerikanisering

Slide 32 - Quizvraag

welk begrip hoort niet bij de periode van de jaren '70
A
dalende welvaart
B
hoge olieprijzen
C
groeiende export
D
werkeloosheid

Slide 33 - Quizvraag

welke groep hoorde niet bij de nieuwkomers van de afgelopen 50 jaar
A
gastarbeiders
B
molukkers
C
surinamers
D
vietnamezen

Slide 34 - Quizvraag

1
2
3
4
Gastarbeiders
molukkers
surinamers
vluchtelingen

Slide 35 - Sleepvraag

om welke 2 redenen waren er in steden speciale milieuregels aan het einde van de 19e eeuw?
A
arbeiders zijn minder schoon dan boeren
B
fabrieken stonden in steden
C
nijverheid en landbouw vervuilden niet
D
in steden woonden mensen dicht opelkaar

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide