Hoofdstuk 4 - lezen

Je krijgt een tekst met vragen.
Te bestuderen stof:
-Theorie Lezen H3 (p. 72-73): doel-middel, samenvattend, voorwaardelijk en toegevend verband + de bijbehorende signaalwoorden (de toets begint met een theorievraag: je krijgt een signaalwoord en moet het bijbehorende verband noteren). De rest van de toets bestaat uit toepassingsvragen (=vragen bij de tekst)
Nb. de stof leesvaardigheid van de voorgaande hoofdstukken en vorig jaar wordt als bekend verondersteld (zie magistermail voor volledige overzicht)


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Je krijgt een tekst met vragen.
Te bestuderen stof:
-Theorie Lezen H3 (p. 72-73): doel-middel, samenvattend, voorwaardelijk en toegevend verband + de bijbehorende signaalwoorden (de toets begint met een theorievraag: je krijgt een signaalwoord en moet het bijbehorende verband noteren). De rest van de toets bestaat uit toepassingsvragen (=vragen bij de tekst)
Nb. de stof leesvaardigheid van de voorgaande hoofdstukken en vorig jaar wordt als bekend verondersteld (zie magistermail voor volledige overzicht)


Slide 1 - Tekstslide

1. Verschil tussen feit en mening?

Slide 2 - Woordweb

2. Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

3. Een mening is iets wat iemand vindt.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

4. Standpunt is een ander woord voor mening.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

5. Als een schrijver zegt waarom hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij.....

Slide 6 - Open vraag

6. Ik vind die tv erg duur.......hij kost 900 euro.


Welk signaalwoord dat een argument aankondigt past op de puntjes?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Opdracht
-maak de startopdracht
-maak opdracht 1 en 2 (p.102-103)
-lees de theorie (p. 102-103)

Je hebt 20 minuten, daarna gaan we nakijken.

Tijd over? Check de feiten uit opdracht 3 (googlen!)
timer
20:00

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden startopdracht (p. 102)
  • 1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: hij heeft een breed (voor)hoofd en geen nek, zijn ribben zijn duidelijk zichtbaar, zijn oren lijken ingegroeid te zijn.
  • 2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: ik vind hem lelijk, ik vind hem er anders dan normale mensen uitzien, hij lijkt mij ziek.
  • 3 Hij kan door zijn bouw een botsing makkelijk overleven. En door het ontbreken van een nek, kun je geen whiplash meer krijgen.
  • 4 Eigen antwoord, met uitleg.

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 (p.103)
  • 1 M
  • 2 F
  • 3 F
  • 4 F
  • 5 F
  • 6 M

Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2 (p. 103)
1
  • S: Dat solo-optreden van Jett Rebel in de Mezz lijkt me echt iets voor jou.
  • A: Jij mist nooit een show van hem.
  • signaalwoord: namelijk
2
  • S: Meneer Vonk geeft geen onverwachte so’s.
  • A: sommigen zijn faalangstig
  • Signaalwoord: omdat

Slide 12 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2 (p. 103)
3
  • S: Hij (de schoonheidsspecialist) was erg gespannen naar zijn klant toe.
  • A: de schoonheidsspecialist had nog nooit eerder een piercing gezet
  • signaalwoord: daar
4
  • S: Mijn oma gaat dit jaar niet op wintersport.
  • A: ze heeft niet genoeg geld
  • signaalwoord: want

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2 (p. 103)
5
  • S: Hij (Mounir) wil die (zijn fiets) nu niet vuil maken.
  • A: Mounir heeft zijn fiets schoongemaakt
  • signaalwoord: aangezien
6
  • S: Dieselauto’s ouder dan vijftien jaar zouden in het centrum van Breda verboden moeten worden.
  • A: Die stoten hoge concentraties giftige stoffen uit.
  • signaalwoord: immers

Slide 14 - Tekstslide

Maak opdracht 4 (p. 103-105) "Stop met diëten en ga leven!". Je hebt 20 minuten, daarna gaan we nakijken.

Tip: 
-1: onderwerp=woord(groep), hoofdgedachte=zin.
-6: veronderstelling betekent aanname. Bijvoorbeeld: Ik verkeerde in de veronderstelling dat je dat al lang wist (=ik dacht dat je dat al lang wist).
timer
20:00

Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)
  • 1 Leefstijlverandering / verandering van leefstijl
  • 2
  • belemmeren (al. 3) – in de weg staan
  • primair (al. 4) – voornaamst; belangrijkst
  • impulsief (al. 4) – in een opwelling
  • mentale (al. 4) – geestelijke
  • autonomie (al. 5) – zelfstandigheid
  • genen (al. 5) – erfelijke eigenschappen van een mens
  • creëer (al. 6) – ontwerp

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)
  • 3 Diëten helpt niet om af te vallen, een leefstijlverandering wel.
  • 4 alinea 2 tot en met 5
  • 5 lichamelijke
  • 6 Een dieet veronderstelt dat het bereiken van een streefgewicht (de juiste getallen) de sleutel is voor het vinden van levensgeluk.
  • Zie ook het woordgroepje 'ten onrechte'!

  • 7 Bij een leefstijlverandering pas je je eetpatroon en je activiteiten aan, aan wat je fijn vindt. Bij een dieet draait het alleen om het (in stapjes) bereiken van het juiste gewicht en (elke keer) als je dat niet haalt, voel je je ongelukkig.

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)
  • 8   (Vanaf 'belemmeren' terugwerken naar boven. Schema van rechts naar links invullen.)
  • a: onderliggende problemen worden niet opgelost
  • b: je raakt gestrest
  • c: je lichaam maakt cortisol en adrenaline aan
  • d: spierverlies, slechte spijsvertering, vermoeidheid
  • e: afvallen lukt niet

  • 9 oorzakelijk verband
  • (het woord 'oorzaak' staat al genoemd in de alinea!)

  • 10 blijvende

Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)
  • 11 Zoek een tegenstelling: in de zin staat leefstijlverandering tegenover dieet; dus staat permanente tegenover tijdelijke. Dus is permanent hetzelfde als blijvend.
  • 12 toegevend verband (toelichting: ook al ben je niet superslank)
  • 13 (zie: dan ook) Het signaalwoord herkennen is al heel nuttig!
  • 14 Factoren zoals je genen, je gezondheid en je gewicht in het verleden, zijn niet beïnvloedbaar, maar bepalen wel deels hoeveel kilo’s je überhaupt kunt verliezen, hoe snel het afvallen gaat en hoe je eruitziet.
  • 15 Eigen antwoord. Bijvoorbeeld hoeveel je eet, drinkt, snoept, sport, beweegt.
  • 16 Wanneer je alleen aandacht hebt voor de getallen op de weegschaal en wat je ziet in de spiegel.

Slide 19 - Tekstslide

Controlemoment: AL kiest vijf leerlingen die binnen 3 minuten een foto van hun gemaakte opdrachten sturen via teams (individuele chat) of magistermail.

Slide 20 - Tekstslide