Lezen H4

1. Verschil tussen feit en mening?
1 / 23
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1. Verschil tussen feit en mening?

Slide 1 - Woordweb

2. Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

3. Een mening is iets wat iemand vindt.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

4. Standpunt is een ander woord voor mening.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

5. Als een schrijver zegt waarom hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij.....

Slide 5 - Open vraag

6. Ik vind die tv erg duur.......hij kost 900 euro.


Welk signaalwoord dat een argument aankondigt past op de puntjes?

Slide 6 - Open vraag

7. Ken je meer woorden die een argument aankondigen?

Slide 7 - Woordweb

OBJECTIEF
SUBJECTIEF
De tekst bevat vooral feiten
De tekst bevat vooral meningen

Slide 8 - Sleepvraag

Slide 9 - Video

Antwoorden startopdracht (p. 102)
1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: hij heeft een breed (voor)hoofd en geen nek, zijn ribben zijn duidelijk zichtbaar, zijn oren lijken ingegroeid te zijn.
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: ik vind hem lelijk, ik vind hem er anders dan normale mensen uitzien, hij lijkt mij ziek.
3 Hij kan door zijn bouw een botsing makkelijk overleven. En door het ontbreken van een nek, kun je geen whiplash meer krijgen.
4 Eigen antwoord, met uitleg.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht
-maak nu 1 en 2 (p.103) = hwk



Tijd over? Check de feiten uit opdracht 3 (googlen!)

Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)
1 Leefstijlverandering / verandering van leefstijl

2
belemmeren (al. 3) – in de weg staan
primair (al. 4) – voornaamst; belangrijkst
impulsief (al. 4) – in een opwelling
mentale (al. 4) – geestelijke
autonomie (al. 5) – zelfstandigheid
genen (al. 5) – erfelijke eigenschappen van een mens
creëer (al. 6) – ontwerp

Slide 12 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)
3 Diëten helpt niet om af te vallen, een leefstijlverandering wel.
4 alinea 2 tot en met 5
5 lichamelijke
6 Een dieet veronderstelt dat het bereiken van een streefgewicht (de juiste getallen) de sleutel is voor het vinden van levensgeluk.
7 Bij een leefstijlverandering pas je je eetpatroon en je activiteiten aan, aan wat je fijn vindt. Bij een dieet draait het alleen om het (in stapjes) bereiken van het juiste gewicht en (elke keer) als je dat niet haalt, voel je je ongelukkig.

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)







9 oorzakelijk verband
10 blijvende

Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 (p. 103-105)
11 Zoek een tegenstelling: in de zin staat leefstijlverandering tegenover dieet; dus staat permanente tegenover tijdelijke. Dus is permanent hetzelfde als blijvend.
12 toegevend verband (toelichting: ook al ben je niet superslank)
13 redengevend verband (zie: dan ook)
14 Factoren zoals je genen, je gezondheid en je gewicht in het verleden, zijn niet beïnvloedbaar, maar bepalen wel deels hoeveel kilo’s je überhaupt kunt verliezen, hoe snel het afvallen gaat en hoe je eruitziet.
15 Eigen antwoord. Bijvoorbeeld hoeveel je eet, snoept, sport, beweegt.
16 Wanneer je alleen aandacht hebt voor de getallen op de weegschaal en wat je ziet in de spiegel.

Slide 15 - Tekstslide

De leestekst bij opdr. 5 gaat over spelling.

Slide 16 - Tekstslide

1. Welke spelfouten maak je zelf wel eens?

Slide 17 - Open vraag

2. Denk jij dat een versimpelde spelling ons leven makkelijker zou maken? (als we bijv. het onderscheid tussen wordt-word, steil-stijl etc. opheffen of alles opschrijven zoals we het uitspreken). Waarom wel/niet?

Slide 18 - Open vraag

Antwoorden opdr. 5 (p. 105-107)
1 (achtergrond)artikel
2 Eigen antwoord
3
a transparant (al. 2) – helder van structuur
b taalverwerving (al. 4) – het zich eigen maken van taal
c met de gebakken peren – de nare gevolgen ondervinden
zitten (al. 4)
d gezwoeg (al. 4) – getob; geploeter
e valkuil (al. 6) – onverwachte moeilijkheid
f op stoom zijn (al. 7) – op dreef zijn; een goed tempo bereiken
g fonetisch alfabet (al. 8) – lijst van tekens die een klank weergeven

Slide 19 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 5 (p. 105-107)
4 feiten, want alle informatie is controleerbaar

5 Dit is een voorbeeld van een taal waar de spelling transparant is.

6 alinea 4;
de alinea’s 1 t/m 3 vormen de inleiding: die introduceren het onderwerp (al. 1), geven voorbeelden (al. 2 en 3) en stellen de hoofdvraag (al. 3).

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 5 (p. 105-107)

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 5 (p. 105-107)
8
– Mening 1: Je zou bij de ijssalon moeten kunnen kiezen tussen ‘sitroen’ en ‘sjokola’, en in het ziekenhuis moest je bij de ‘sjirurg’ of de ‘ginekoloog’ zijn. (mening van het clubje van de Vlaamse taalkundige Guido Geerts
–Mening 2: Het is beter dat je alle woorden schrijft zoals je ze hoort. (mening van de auteur van de tekst)

9
– Er is geen twijfel meer mogelijk over de spelling.
– Iedereen over de hele wereld spreekt alle Nederlandse woorden in één keer goed uit.

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 5 (p. 105-107)
10 toegevend verband (zie: Desondanks)

11 – Niemand heeft het fonetische alfabet in de vingers.
     – Zelfs als je het fonetische alfabet regelmatig gebruikt, doe je er een stuk langer over om         
        een  tekst in fonetisch schrift te schrijven.

12 – We kunnen straks onze oude boeken niet meer lezen (al. 9).
      – Het fonetisch schrift wordt erg verwarrend als iedereen precies schrijft wat hij zegt,
          vanwege de uitspraakverschillen per streek (al. 10).

13 conclusie

Slide 23 - Tekstslide