Gerund

Gerund 
gerund intro
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Gerund 
gerund intro

Slide 1 - Tekstslide

Gerund
Gerund is een werkwoord +  -ing zonder to be ervoor

I am working = Present Continuous

Smoking is bad for you = Gerund


Slide 2 - Tekstslide

Gerund
Je gebruikt de gerund na voorzetsels als about, without, to, from, for, on, to.

My parents are talking about going out.
I look forward to meeting you. 
What's the chance of winning that match? 

Slide 3 - Tekstslide

Gerund
Je gebruikt de gerund na bepaalde werkwoorden zoals to hate, to like, to stop, to prefer, to enjoy, to avoid, to remember, to refuse, to mind, to keep, to spend. 

So you have stopped biting your nails!
Why do you always try to avoid meeting him?
I don't mind travelling by train every day.  

Slide 4 - Tekstslide

Gerund
Je gebruikt de gerund als (deel van het) onderwerp. 

Following his advice could get you into trouble. 
Criticising others is so easy. 

Slide 5 - Tekstslide

Gerund
Je gebruikt de gerund na enkele woorden/uitdrukkingen zoals to feel like, it's no use, it's worth, there's no, be busy, can't help. 

Do you feel like going out on Friday?
It's no use telling him. 
That film is worth seeing

Slide 6 - Tekstslide

Gerund vs Infinitive
Een gerund is een zelfstandig naamwoord gemaakt door -ing achter het werkwoord te zetten. 

Een infinitive is een werkwoord met 'to' ervoor. 


Slide 7 - Tekstslide

What is a Gerund?
A
A verb
B
A noun
C
A noun acting as a verb
D
A verb acting as a noun

Slide 8 - Quizvraag

Een voorbeeld van een Gerund is
A
I am thinking of helping him.
B
I am helping him move

Slide 9 - Quizvraag

Een goede Gerund is
A
We are eating right now.
B
I love eating outside

Slide 10 - Quizvraag

The Gerund is...
A
I'm afraid smoking isn't allowed.
B
That girl is smoking hot!
C
I was smoking a cigarette.

Slide 11 - Quizvraag

Selecteer de Gerund.
A
That bird is flying.
B
Flying is fun.
C
I am going to fly.
D
Birds can fly.

Slide 12 - Quizvraag

Selecteer de Gerund.
A
I like running.
B
I can run very fast.
C
James isn't a fast runner.
D
She is running the marathon.

Slide 13 - Quizvraag

Welke is een Gerund?
A
Suzie is shopping at the mall
B
Suzie loves shopping

Slide 14 - Quizvraag

Hoe maak je een Gerund?
A
am/is/are + ww-ing
B
was/were + ww-ing
C
vorm van to be + ww-ing
D
ww-ing

Slide 15 - Quizvraag