Taal les 10

Taal les 10
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal les 10

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog?

Slide 2 - Tekstslide

  • Zelfstandig naamwoord
  • Lidwoord
  • Werkwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord  
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Voorzetsel
  • Telwoord
  • Voegwoord
  • Vraagwoord 

Slide 3 - Tekstslide

Bijwoord
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over het woord waar het bij hoort.
 Bijwoorden zeggen bijna altijd iets over een ander werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een plaats of tijd.
Voorbeelden; Een heel mooi boek. 
Ik heb lang geslapen. 

Slide 4 - Tekstslide

In 2010 heeft Sara haar meest gelezen boek geschreven.
gelezen is een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
telwoord

Slide 5 - Quizvraag

Het uitstapje zat nog vers in het geheugen.
uitstapje is een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voegwoord

Slide 6 - Quizvraag

Op de foto zie je een oud klooster. Het is een belangrijk monument.
Het is een....
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quizvraag

Vorig jaar heeft hij zijn been gebroken.

Zijn is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Wij gaan vandaag naar een gezellig feestje.
Naar is een....
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vraagwoord

Slide 9 - Quizvraag

Er zijn hele hoge vlammen bij het vuur.
Hele is een....
A
bezittelijk voornaamwoord
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
vraagwoord

Slide 10 - Quizvraag

Kun je vanmiddag met mij afspreken?

Kun is een...
A
werkwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vraagwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Jesse kan erg goed voetballen.

Jesse is een....
A
telwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Waar staan de woorden op alfabetische volgorde?
A
schouwburg, schuilkelder, schrijftafel, schallen, spanning, straatactie
B
schallen, schouwburg, schrijftafel, schuilkelder, spanning, straatactie
C
schuilkelder, schrijftafel, schallen, spanning, schouwburg, straatactie
D
straatactie, schallen, spanning, schuilkelder, schrijftafel, schouwburg

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je herhaalt het gebruiken van een woordenboek: de alfabetische volgorde uit blok 5 (groep 7)
  • Je herhaalt de woordsoorten zelfstandig naamwoord, werkwoord, lidwoord, voornaamwoord, voorzetsel, voegwoord, vraagwoord, telwoord en bijvoeglijk naamwoord 

Slide 14 - Tekstslide

Woordenboekvorm
In het woordenboek zijn alleen hele werkwoorden te vinden. 

Als je de betekenis van zocht op wilt weten zoek je in het woordenboek naar het hele werkwoord opzoeken. 

Slide 15 - Tekstslide

De opdrachten (pagina 28/29)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 1.

  1. Inschenken
  2. Opschrijven
  3. Thuiskomen
  4. Uitroepen
  5. Ophangen
Opdracht 2. 

  1.  de deellijn, de deelname, deelnemen, de deelnemer, de deelneming
  2. de heftruck, de hefwagen, het heggenkruid, de heggenmus, de heggenschaar
  3. eindelijk, eindeloos, het eindexamen, eindigen, het eindrapport

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 1

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. telwoord
4. voegwoord
5. voorzetsel 
Opdracht 3

1. verzonnen
2. zij
3. spannende
4. veel
5. papieren

Slide 23 - Tekstslide