In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Meewerkend voorwerp
Grammatica zinsdelen
Slide 1 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.
Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.
Slide 2 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
Stel de vraag:
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp. 2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Slide 5 - Tekstslide
Welk woord in de zin is de persoonsvorm? Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 7 - Quizvraag
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 8 - Quizvraag
Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven. mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 9 - Quizvraag
Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven? Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 10 - Quizvraag
Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven? Mijn konijn =