Voorbereiding toets Taalverzorging 7 - GT

Taalverzorging 7 

Leerdoelen
*Je kan de juiste vorm van de werkwoorden hebben, zijn en worden noteren ineen zin.
*Je kan een woord in de juiste meervoudsvorm noteren.
*Je kan werkwoorden op de juiste wijze spellen in de t.t. en in de v.t.
*Je kan punten, komma's en hoofdletters op de juiste wijze invoegen in eentekst.
*Je kan de juiste vorm van het voltooid deelwoord noteren in een zin.
*je kan de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord noteren in een zin. 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 7 

Leerdoelen
*Je kan de juiste vorm van de werkwoorden hebben, zijn en worden noteren ineen zin.
*Je kan een woord in de juiste meervoudsvorm noteren.
*Je kan werkwoorden op de juiste wijze spellen in de t.t. en in de v.t.
*Je kan punten, komma's en hoofdletters op de juiste wijze invoegen in eentekst.
*Je kan de juiste vorm van het voltooid deelwoord noteren in een zin.
*je kan de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord noteren in een zin. 

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg hoofdletters  1

 Altijd aan het begin van de zin:

 Morgen gaan we naar een feest van een vriend.

  Uitzonderingen: geen hoofdletter begin van de zin:
  • als de zin begint met een cijfer of getal
       100 meter verderop is een tankstation.
  • 's of 't aan begin van zin: dan hoofdletter bij tweede letter
       's Nachts droom ik dat ik op een mooi eiland ben met zon en zee.






Slide 2 - Tekstslide

4. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
25 Leerlingen gaan weg
B
25 leerlingen gaan weg
C
25 leerlingen, gaan weg.
D
25 leerlingen gaan weg.

Slide 3 - Quizvraag

3. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
'S Nachts zie je de maan het best.
B
s'Nachts zie je de maan het best.
C
's Nachts zie je de maan het best.
D
's Nachts zie je de maan het best

Slide 4 - Quizvraag

Uitleg hoofdletters  2

Eigennamen of afgeleiden

  • personen                   : Max, Lisa, meneer De Vries, Henk de Vries
  • naam organisatie MBO Den Bosch
  • aardrijkskunde       :  Alpen, Rusland, Turkse pizza
  • merknamen             :  Adidas, Mac Donalds
  • boek/film/tv-serie : Spijt, Home Alone
  • feestdagen               : Kerstmis, Suikerfeest, Koningsdag
  • historische gebeurtenissen: Tweede Wereldoorlog















Slide 5 - Tekstslide

5. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Is die Mevrouw vandaag ziek?
B
Is die mevrouw vandaag ziek
C
Is die mevrouw vandaag ziek?
D
Is die Mevrouw vandaag ziek

Slide 6 - Quizvraag

6. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Vanavond eten we italiaanse salade met mozzarella.
B
Vanavond eten we Italiaanse salade met mozzarella.

Slide 7 - Quizvraag

8. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Met pasen eten we bij mijn oma.
B
Met Pasen eten we bij mijn oma.
C
Met Pasen eten we bij mijn oma
D
Met pasen eten we bij mijn oma

Slide 8 - Quizvraag

Uitleg hoofdletters  3

Uitzonderingen: geen hoofletter eigennamen

  •  stromingen en afgeleiden    :  christendom, islam, kerstvakantie
  •  windstreken                                 : oosten, westen, zuidoosten
  •  historische perioden                : prehistorie,  middeleeuwen
  • functiebenamingen en titels : minister-president















Slide 9 - Tekstslide

10. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Waar is Meneer De Vries?
B
Waar is meneer De Vries?
C
Waar is Meneer de Vries?
D
Waar is meneer de Vries

Slide 10 - Quizvraag

11. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
We gaan naar Noord-Brabant.
B
We gaan naar noord-Brabant.
C
We gaan naar noord-brabant.
D
We gaan naar Noord-Brabant

Slide 11 - Quizvraag

14. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Ik ga richting het oosten.
B
Ik ga richting het Oosten.
C
Ik ga, richting het oosten.
D
Ik ga richting het Oosten

Slide 12 - Quizvraag

12. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
In de kerstvakantie ga ik naar de Bioscoop.
B
In de Kerstvakantie ga ik naar de bioscoop.
C
In de kerstvakantie ga ik naar de bioscoop.
D
In de Kerstvakantie ga ik naar de bioscoop

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg leestekens 

Punt: achter elke zin

Ik laat de hond uit.


Vraagteken: na elke vraag

Wanneer ga je weg?

Kom je morgen bij mij een film kijken?





Slide 14 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma 
  • in een opsomming

        Bij de bakker koop ik brood, krentenbollen , croissantjes en koekjes.

  •  voor de woordjes omdat, want en maar 
      Dat vind ik een goed idee, want dan zijn we op tijd klaar.
  • Na geachte meneer De Vries,















Slide 15 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma
Uitzondering
Je schrijf géén komma bij het woord 'en' .

Als ik van huis ga neem ik mijn portemonnee, ov-kaart, telefoon en sleutels mee.

Eerst ga ik die schoolopdracht nog afmaken en daarna lekker weekend houden.  


Slide 16 - Tekstslide

1. Zet de komma en punt op de juiste plek.

Vanmorgen was ik te laat omdat ik mij had verslapen

Slide 17 - Open vraag

13. Welke spelling is goed?
A
In de supermarkt heb ik chips, cola, Fanta, en chocola gekocht.
B
In de supermarkt heb ik chips, cola, Fanta en chocola gekocht.

Slide 18 - Quizvraag

5. Zet de leestekens en hoofdletters op de juiste plek.

ik vind wiskunde makkelijk maar ik had een onvoldoende

Slide 19 - Open vraag

Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd - wel of geen t? -> Gebruik 'lopen'
Verleden tijd - 't ex kofschip -> en eraf -> zit de laatste letter in 
                               't  ex kofschip -> ja? -> te   nee -> de
Voltooid deelwoord - ge- be- of ver- -> en eraf -> zit de laatste 
                                letter in 't ex kofschip -> ja? -> t nee -> d

Let op! Bij meervoud komt er altijd een n achter. 

Slide 20 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 21 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Zij heeft het huis geverft.
B
Zij heeft het huis geverfd.

Slide 22 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 23 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout.
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 24 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 25 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 26 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 27 - Quizvraag

Wel of geen -n?
Als het woord voor een zelfstandig naamwoord staat, schrijf je –e
        - Alle boeven werden gevangen.
        - Sommige leerlingen konden er niet meer tegen.
Als het woord zelfstandig (= los) in de zin staat EN het gaat over mensen, dan schrijf je -en
       - De boeven hebben allen een mes bij zich. Enkelen hebben zelfs pistolen meegenomen.
       - De meesten waren op tijd op school, maar sommigen kwamen pas na de bel binnen.
Verwijst een woord niet naar mensen, dan krijgt het geen extra -n:
       - Van de biggetjes hebben enkele hun staartje nog. Bij de meeste is dat echter direct na de  
          geboorte afgeknipt.
       - De banden van de fiets zijn beide helaas lek. En andere staan er jammer genoeg niet meer 
          in de schuur.


Slide 28 - Tekstslide

Van die kranten zijn er nog (enkele/enkelen) heel.
A
enkele
B
enkelen

Slide 29 - Quizvraag

(Beide/beiden) kwamen te laat in de les.
A
beide
B
beiden

Slide 30 - Quizvraag

Sommige / Sommigen mannen worden ooit vader.
A
sommige
B
sommigen

Slide 31 - Quizvraag

Enkele/enkelen deelnemers waren het niet eens met het besluit.

A
enkele
B
enkelen

Slide 32 - Quizvraag

Alle/allen aanwezigen waren netjes aangemeld bij het bestuur.
A
Alle
B
Allen

Slide 33 - Quizvraag

Hij heeft alle/allen cola opgedronken.
A
alle
B
allen

Slide 34 - Quizvraag

Dat is voor ons (beide / beiden) het handigst.
A
beide
B
beiden

Slide 35 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoorden
Bijvoeglijk naamwoord = een woord dat iets zegt over een ander woord.
 Bijvoorbeeld = de rode auto.
Soms wordt een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. 
Bijvoorbeeld:    De gemaakte afspraak -  Het bord is gebruikt

Meestal geldt bij deze woorden de regel: zo kort mogelijk.
Bijvoorbeeld: De geschilderde deur – De gekregen cadeaus

Materialen schrijven we wel met een –n -> gouden, zilveren, houten


Slide 36 - Tekstslide

Vul in: aanbranden
De ........... pannenkoek.
A
aanbrande
B
aanbrandde
C
aangebrande
D
aangebrandde

Slide 37 - Quizvraag

Vul in: (verzinnen)
Het ............ verhaal
A
verzonnen
B
verzonne
C
verzinnen
D
verzinde

Slide 38 - Quizvraag

Vul in: (stranden)
De ............ reiziger
A
gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 39 - Quizvraag

Vul in: (verslijten)
De ... broek
A
verslijte
B
versleten
C
verslijten
D
verslete

Slide 40 - Quizvraag

Vul in: (koper)
De ... kandelaar
A
kopere
B
koperen

Slide 41 - Quizvraag

Welk is juist?
A
De verbreede weg is erg gevaarlijk nu.
B
De verbreedde weg is erg gevaarlijk nu.
C
De verbredde weg is erg gevaarlijk nu.
D
De verbrede weg is erg gevaarlijk nu.

Slide 42 - Quizvraag

Taalverzorging 7 

Leerdoelen
*Je kan de juiste vorm van de werkwoorden hebben, zijn en worden noteren ineen zin.
*Je kan een woord in de juiste meervoudsvorm noteren.
*Je kan werkwoorden op de juiste wijze spellen in de t.t. en in de v.t.
*Je kan punten, komma's en hoofdletters op de juiste wijze invoegen in eentekst.
*Je kan de juiste vorm van het voltooid deelwoord noteren in een zin.
*je kan de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord noteren in een zin. 

Slide 43 - Tekstslide