Baby's hebben een universeel gehoor (oren zijn gevoelig voor subtiele klankverschillen, ook van spraakklanken die niet voorkomen in hun eigen moedertaal)
Slide 2 - Tekstslide
bijvoorbeeld:
Nederlands: geen onderscheid t - th
Baby's kunnen dit onderscheid voor hun 1e jaar nog horen, daarna niet meer.
Slide 3 - Tekstslide
Taalverwerving
De eerste taal die je leert, is je moedertaal.
Je hebt het Nederlands verworven.
Het kost de meeste kinderen vier jaar om hun moedertaal te verwerven.
Slide 4 - Tekstslide
vier fases in de taalverwerving
1. 'tata' (0 – 1)
2. Van gebrabbel naar zinnen (1 – 2,5
3. Nadenken over de betekenis (2,5 – 5)
4. Op weg naar volwassen taal (5 – 9)
Slide 5 - Tekstslide
vier fases in de taalverwerving
1. 'tata' (0 – 1) fonologische vaardigheden
2. 'Van gebrabbel naar zinnen' (1 – 2,5) semantische en syntactische vaardigheden
3. 'Nadenken over betekenis' (2,5 – 5) morfologische vaardigheden
4. 'Op weg naar volwassen taal' (5 – 9) pragmatische vaardigheden
Slide 6 - Tekstslide
(0-1)
Fonologische vaardigheden
Klanken zijn belangrijk in hun moedertaal.
Nederlandse baby’s leren bijvoorbeeld het verschil herkennen tussen de L en de R. Japanse baby’s leren juist andere klankcontrasten herkennen.
Aan het einde van deze eerste fase gaan baby’s zelf klanken maken:
ze gaan brabbelen (brabbelfase)
Slide 7 - Tekstslide
(0-1)
De voortalige periode (26 weken voor de geboorte - 1 jaar) het kind leert:
- de taal herkennen;
- klanken herkennen;
- klanken verstaan
- klanken uitspreken.
Slide 8 - Tekstslide
(1 - 2,5)
Kinderen zeggen hun eerste echte woordje, vaak mama of papa.
Al snel komen daar meer losse woordjes bij, als auto! of poes!
De eerste (korte) zinnetjes hebben meteen de goede woordvolgorde: koekje eten (niet: eten koekje).
Slide 9 - Tekstslide
(1 - 2,5)
Semantische vaardigheden: betekenis van de gesproken taal
Slide 10 - Tekstslide
(1 - 2,5)
Van 1 jaar tot 2,5 jaar. Het kind leert...
- dat klanken een betekenis hebben;
- woorden (éénwoordfase);
- woorden combineren (twee- en meerwoordfase);
- de goede woordvolgorde.
Slide 11 - Tekstslide
(2,5 - 5)
Kinderen maken langere zinnen met meer werkwoorden:
Jij gaat ook altijd weglopen soms
Ik doe jou aanbotsen.
Kinderen gaan nadenken over taal.
Een oma is geen meisje, maar een meis, want ‘–je’ hoort bij kleine dingen en oma is niet klein… Kortom: ze gaan logische fouten maken.
Slide 12 - Tekstslide
(2,5 - 5)
Uitspraak wordt steeds beter (mek-melk waat-water);
Uitbreiding woordenschat (van een paar 100 tot ruim 2000);
Gebruik van langere zinnen, meer verschillende woordsoorten
Kinderen passen regels toe op woorden waar het niet voor geldt:
liep -loopte zwom-zwemde : overgeneralisatie
Slide 13 - Tekstslide
(2,5-5)
Kinderen gaan bewust nadenken over taal:
metalinguïstisch bewustzijn
(nadenken over de zin en onzin van woorden en regels)
Slide 14 - Tekstslide
De voltooiingsfase (5 - 9)
Kinderen leren op school lezen en schrijven.
Kinderen leren steeds meer woorden en woordsoorten.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.