In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Lezen 6
Feiten & meningen
Slide 1 - Tekstslide
Vooraf:
Elke presentatie in Lessonup hoort bij een stukje lesstof uit NU Nederlands.
Op de laatste slide van de presentatie vind je de bijbehorende opdrachten uit Nu Nederlands.
Die opdrachten maak je in de digitale leeromgeving van Nu Nederlands.
Slide 2 - Tekstslide
Deze Lessonup hoort bij:
Hoofdstuk 4, paragraaf 4.1 & 4.2 (NU Nederlands) *onderdeel LEZ4*
Slide 3 - Tekstslide
Wat leer je in deze Lessonup?
Je leert feiten en meningen herkennen
Je leert het verschil tussen beide
Slide 4 - Tekstslide
Een feit:
Een feit kun je controleren.
Een feit is iets wat echt zo is.
Een week heeft 7 dagen.
Een jaar heeft 4 seizoenen.
Er gaan mensen dood aan corona.
Van deze uitspraken kun je checken of het waar is.
Kun je het bewijzen? Dan is het een feit.
Het heeft geen zin om te discussiëren over feiten, omdat ze aantoonbaar vast staan.
Slide 5 - Tekstslide
Een mening:
Een mening kun je niet controleren.
Een mening is van jou.
Je kunt het eens of oneens zijn met een mening.
Een opleiding volgen is zonde van je tijd.
Pizza's zijn niet lekker.
Mensen met rode schoenen hebben geen gevoel voor mode.
Je onderbouwt je mening met argumenten.
Zo maak je jouw mening geloofwaardig.
Dat doe je met signaalwoorden: ik vind ... omdat, want.
Slide 6 - Tekstslide
Smaken verschillen.
A
Feit
B
Mening
Slide 7 - Quizvraag
Onze docent Nederlands is een slimme man.
A
Feit
B
Mening
Slide 8 - Quizvraag
Het spelen van computergames is leerzaam.
A
Feit
B
Mening
Slide 9 - Quizvraag
GroenLinks is een progressieve politieke partij.
A
Feit
B
Mening
Slide 10 - Quizvraag
Er is geen beter land dan Nederland
A
Feit
B
Mening
Slide 11 - Quizvraag
Argumenten:
Om iemand te overtuigen van jouw mening gebruik je argumenten.
Geef je goede argumenten bij jouw mening? Dan zullen mensen eerder geneigd zijn jouw mening over te nemen.
Er zijn objectieve argumenten en subjectieve argumenten.
Wat is het verschil tussen deze twee?
Slide 12 - Tekstslide
Objectieve & subjectieve argumenten
Slide 13 - Tekstslide
Carlijn
Subjectief argument
Pim
Objectief argument
Slide 14 - Tekstslide
De meeste mensen op de wereld gebruiken geen toiletpapier.
A
Feit
B
Mening
Slide 15 - Quizvraag
13 x 13 = 169
A
Feit
B
Mening
Slide 16 - Quizvraag
Lachen is gezond.
A
Feit
B
Mening
Slide 17 - Quizvraag
Coca Cola is de beste cola.
A
Feit
B
Mening
Slide 18 - Quizvraag
Nederlands is één van de minst interessante vakken binnen de opleiding.
A
Feit
B
Mening
Slide 19 - Quizvraag
Het vak Nederlands is goed voor je algemene ontwikkeling.
A
Feit
B
Mening
Slide 20 - Quizvraag
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. Amsterdam heeft prachtige grachten. In de 17e eeuw werd Amsterdam de grootste handelsstad ter wereld. Dit kwam vooral omdat Hollandse schepen producten uit Zuidoost Azië meebrachten, die zeldzaam en duur waren. Tegenwoordig telt
Amsterdam ruim 800.000 inwoners. De stad wordt wereldwijd gezien als een bezienswaardigheid. Het vernieuwde Rijksmuseum trekt meer dan 8.000 bezoekers per dag.
Bijna alle zinnen zijn feiten, maar één zin niet. Welke zin is dat?
Slide 21 - Tekstslide
Amsterdam ligt in de provincie Noord-Holland. Het is de mooiste stad ter wereld. Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent. Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels. Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld. Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés. Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen. Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden.
Bekijk per zin of het een feit, mening of argument is.
Slide 22 - Tekstslide
Amsterdam ligt in de provincie Noord-Holland (feit). Het is de mooiste stad ter wereld (mening). Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent (argument). Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels (mening). Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld (mening). Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés (argument). Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen (mening). Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden (argument).
Slide 23 - Tekstslide
Lees (en beluister) de tekst.
Slide 24 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van de tekst? Gebruik twee woorden voor het antwoord.
Slide 25 - Open vraag
Wat is de mening van de brievenschrijver over het onderwerp?
Slide 26 - Open vraag
Welke twee argumenten geeft hij voor zijn mening?
Slide 27 - Open vraag
Wat heb je vandaag geleerd?
je weet wat een mening is;
je weet wat een feit is;
je weet het verschil tussen beide;
je weet nu dat je een mening met argumenten kunt onderbouwen.
Slide 28 - Tekstslide
Als je NU Nederlands 2e editie gebruikt:
De opdrachten:
Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands:
Onderdeel LEZ4 , paragraaf 4.1
Opdracht 1 - 2 - 3 - 4 & examenopdracht
Onderdeel LEZ4 , paragraaf 4.2
Opdracht 1 - 2 - 3 & examenopdracht
Onderdeel LEZ4 , paragraaf 4.3
Lezen en opdracht 1 & examenopdracht
Slide 29 - Tekstslide
Als je NU Nederlands 3e editie gebruikt:
De opdrachten:
Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands: