In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
LEZEN 5
Feit, mening & argument
Slide 1 - Tekstslide
De uitleg in deze Lessonup hoort bij:
Lezen, luisteren, kijken
1.5 feit, mening & argument
Slide 2 - Tekstslide
Wat leer je in deze Lessonup?
Je leert feiten en meningen herkennen.
Je leert het verschil tussen een objectief en een subjectief argument.
Slide 3 - Tekstslide
Een feit:
Een feit kun je controleren.
Een feit is iets wat echt zo is.
Een week heeft 7 dagen.
Een jaar heeft 4 seizoenen.
Er gaan mensen dood aan corona.
Van deze uitspraken kun je checken of het waar is.
Kun je het bewijzen? Dan is het een feit.
Het heeft geen zin om te discussiëren over feiten, omdat ze aantoonbaar vast staan.
Slide 4 - Tekstslide
Een mening:
Een mening kun je niet controleren.
Een mening is van jou.
Je kunt het eens of oneens zijn met een mening.
Een opleiding volgen is zonde van je tijd.
Pizza's zijn niet lekker.
Mensen met rode schoenen hebben geen gevoel voor mode.
Je onderbouwt je mening met argumenten.
Zo maak je jouw mening geloofwaardig.
Dat doe je met signaalwoorden: ik vind ... omdat, want.
Slide 5 - Tekstslide
Smaken verschillen.
A
Feit
B
Mening
Slide 6 - Quizvraag
Onze docent Nederlands is een slimme man.
A
Feit
B
Mening
Slide 7 - Quizvraag
Het spelen van computergames is leerzaam.
A
Feit
B
Mening
Slide 8 - Quizvraag
GroenLinks is een progressieve politieke partij.
A
Feit
B
Mening
Slide 9 - Quizvraag
Er is geen beter land dan Nederland
A
Feit
B
Mening
Slide 10 - Quizvraag
Argumenten:
Om iemand te overtuigen van jouw mening gebruik je argumenten.
Geef je goede argumenten bij jouw mening? Dan zullen mensen eerder geneigd zijn jouw mening over te nemen.
Er zijn objectieve argumenten en subjectieve argumenten.
Wat is het verschil tussen deze twee?
Slide 11 - Tekstslide
Objectieve & subjectieve argumenten
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
De meeste mensen op de wereld gebruiken geen toiletpapier.
A
Feit
B
Mening
Slide 14 - Quizvraag
13 x 13 = 169
A
Feit
B
Mening
Slide 15 - Quizvraag
Lachen is gezond.
A
Feit
B
Mening
Slide 16 - Quizvraag
Coca Cola is de beste cola.
A
Feit
B
Mening
Slide 17 - Quizvraag
Nederlands is één van de minst interessante vakken binnen de opleiding.
A
Feit
B
Mening
Slide 18 - Quizvraag
Het vak Nederlands is goed voor je algemene ontwikkeling.
A
Feit
B
Mening
Slide 19 - Quizvraag
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. Amsterdam heeft prachtige grachten. In de 17e eeuw werd Amsterdam de grootste handelsstad ter wereld. Dit kwam vooral omdat Hollandse schepen producten uit Zuidoost Azië meebrachten, die zeldzaam en duur waren. Tegenwoordig telt
Amsterdam ruim 800.000 inwoners. De stad wordt wereldwijd gezien als een bezienswaardigheid. Het vernieuwde Rijksmuseum trekt meer dan 8.000 bezoekers per dag.
Bijna alle zinnen zijn feiten, maar één zin niet. Welke zin is dat?
Slide 20 - Tekstslide
Amsterdam ligt in de provincie Noord-Holland. Het is de mooiste stad ter wereld. Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent. Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels. Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld. Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés. Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen. Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden.
Bekijk per zin of het een feit, mening of argument is.
Slide 21 - Tekstslide
Amsterdam ligt in de provincie Noord-Holland (feit). Het is de mooiste stad ter wereld (mening). Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent (argument). Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels (mening). Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld (mening). Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés (argument). Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen (mening). Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden (argument).
Slide 22 - Tekstslide
Lees (en beluister) de tekst.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van de tekst? Gebruik twee woorden voor het antwoord.
Slide 24 - Open vraag
Wat is de mening van de brievenschrijver over het onderwerp?
Slide 25 - Open vraag
Welke twee argumenten geeft hij voor zijn mening?
Slide 26 - Open vraag
Controle voor jezelf:
je weet wat een mening is;
je weet wat een feit is;
je weet het verschil tussen beide;
je weet nu dat je een mening met argumenten kunt onderbouwen;
Je weet wat subjectieve en objectieve argumenten zijn.
Slide 27 - Tekstslide
NU Nederlands 3e editie:
De opdrachten:
Als je alles hebt begrepen, ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands: