ACMA Toetsterm 2.7 en 2.8

ACMA
Toetsterm 2.7
Kennis
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
AccountmanagementMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

ACMA
Toetsterm 2.7
Kennis

Slide 1 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met servicegraad?
A
De mate waarin een bedrijf direct uit voorraad aan de vraag kan voldoen.
B
De snelheid waarmee een product wordt verkocht.
C
De kosten die worden gemaakt bij het aanhouden van een voorraad.
D
De mate waarin de juiste aantallen op het juiste tijdstip geleverd worden.

Slide 2 - Quizvraag

Wat geeft de gebruiksgraad aan?
A
De mate waarin de juiste aantallen op het juiste tijdstip geleverd worden.
B
Hoe lang het duurt voordat de voorraad van een bepaald artikel is verkocht.
C
De mate waarin een bedrijf direct uit voorraad aan de vraag kan voldoen.
D
De kosten die worden gemaakt bij het aanhouden van een voorraad.

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met leverbetrouwbaarheid?
A
De kosten die worden gemaakt bij het aanhouden van een voorraad.
B
De mate waarin een bedrijf direct uit voorraad aan de vraag kan voldoen.
C
De mate waarin de juiste aantallen op het juiste tijdstip geleverd worden.
D
De snelheid waarmee een product wordt verkocht.

Slide 4 - Quizvraag

Welke kosten vallen onder de voorraadkosten?
A
Administratiekosten en loonkosten
B
Ruimtekosten, Rentekosten, Risicokosten
C
Bestel- en voorraadkosten
D
De mate waarin een bedrijf direct uit voorraad aan de vraag kan voldoen.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een hoge gebruiksgraad?
A
Kosten die worden gemaakt bij het aanhouden van een voorraad.
B
Een product dat heel traag verkoopt, zoals een lelijke jas.
C
Een product dat snel uitverkocht is, zoals de Nike x offwhite schoen.
D
Een product dat direct uit voorraad aan de vraag kan voldoen.

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van ruimtekosten van een magazijn van een winkel?
A
Energiekosten
B
Huur van het magazijn
C
Onderhoudskosten
D
Afschrijvingskosten

Slide 7 - Quizvraag

Hoe zijn rentekosten gerelateerd aan een voorraad van een winkel?
A
Rente wordt betaald over geleend geld
B
Rente wordt betaald bij contante betaling
C
Rente wordt betaald zolang voorraad niet verkocht is
D
Voorraad vormt onderpand voor lening

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van risicokosten bij aanhouden van voorraad?
A
Daling van verkoopprijs
B
Achteruitgang in kwaliteit
C
Afname van vraag
D
Verhoging van winst

Slide 9 - Quizvraag

Wat omvat alle logistieke handelingen en informatiestromen om een geproduceerd eindproduct op tijd, in de juiste hoeveelheid op de juiste plaats af te leveren bij de eindgebruiker?
A
Voorraadbeheer
B
Retourlogistiek
C
Fysieke distributie
D
Productielogistiek

Slide 10 - Quizvraag

Welke activiteiten hebben betrekking op het verplaatsen van goederen in de fabriek om een eindproduct te produceren?
A
Voorraadbeheer
B
Retourlogistiek
C
Productielogistiek
D
Fysieke distributie

Slide 11 - Quizvraag

Wat houdt retourlogistiek in?
A
Klachtenafhandeling
B
Voorraadbeheer
C
Ophalen van kapotte, gebruikte of afgeschreven producten/verpakkingen
D
Fysieke distributie

Slide 12 - Quizvraag

Waarom ontstaan veel retouren?
A
Online aankopen
B
Klachtenafhandeling
C
Inspectie en reparatie
D
Beschadiging tijdens transport of foute levering

Slide 13 - Quizvraag

Hoe kunnen bedrijven kosten besparen met betrekking tot retourlogistiek?
A
Vernietiging van kapotte producten
B
Meer producten retour verzenden
C
Verhoging van transportkosten
D
Nauwkeurigheid in het beginproces om minder producten retour te krijgen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het doel van supply chain management?
A
Een betere afstemming van het deelnemende bedrijf.
B
Het vergroten van de winst van het bedrijf.
C
Het maximaliseren van de productiecapaciteit.
D
Het verminderen van de concurrentie in de markt.

Slide 15 - Quizvraag

ACMA
Toetsterm 2.8
Begrijpen

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de functie van een buffervoorraad?
A
Een extra voorraad voor dagelijks gebruik.
B
Een extra voorraad ter overbrugging van onvoorziene gebeurtenissen.
C
Een extra voorraad voor seizoensgebonden verkoop.
D
Een extra voorraad voor langdurige opslag.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de definitie van veiligheidsvoorraad?
A
Extra voorraad om veranderingen in vraag op te vangen.
B
Voorraad die al is gereserveerd voor klanten.
C
Voorraad die fysiek in het bedrijf aanwezig is.
D
Voorraad waar economisch risico over wordt gelopen.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het doel van veiligheidsvoorraad?
A
Minimaliseren van de technische voorraad.
B
Verhogen van het economisch risico van de onderneming.
C
Garanderen van de servicegraad en voorkomen van 'nee-verkoop'.
D
Maximaliseren van voorverkopen en voorkomen van voorkopen.

Slide 19 - Quizvraag

Wat omvat de technische voorraad?
A
Voorraad die nodig is om de servicegraad te garanderen.
B
Fysiek aanwezige voorraad en reeds voor klanten gereserveerde voorraad.
C
Bestelde nog niet ontvangen goederen.
D
Voorraad waar economisch risico over wordt gelopen.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de formule van de economische voorraad?
A
Economische voorraad = technische voorraad - voorkopen + voorverkopen
B
Economische voorraad = voorverkopen - voorkopen + technische voorraad
C
Economische voorraad = technische voorraad + voorkopen – voorverkopen
D
Economische voorraad = voorkopen - technische voorraad + voorverkopen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de definitie van economische voorraad?
A
De voorraad die fysiek in het bedrijf aanwezig is
B
Verbetering van processen rondom de aanwezige voorraad
C
De voorraad die het bedrijf bezit en waarover de onderneming prijsrisico loopt.
D
Combinatie van A en B

Slide 22 - Quizvraag