woordsoorten klas A 15 februari 2022

woordsoorten
klas A 15 februari 2022
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

woordsoorten
klas A 15 februari 2022

Slide 1 - Tekstslide

opfrissen

Slide 2 - Tekstslide

De grote plant staat .
Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 3 - Woordweb

doel van de les
Je weet (weer) wat:
*werkwoord /*persoonsvorm
*onderwerp

In een zin is.
Je kunt deze delen in een zin aanwijzen.

Slide 4 - Tekstslide


WAAROM?????

Slide 5 - Woordweb

Hoe herken je een werkwoord?

Slide 6 - Open vraag

De vogels vliegen naar het Zuiden. Werkwoord?

Slide 7 - Open vraag

De vogels vliegen naar het Zuiden? Wie vliegen?

Slide 8 - Open vraag

De meisjes willen naar de stad. Werkwoord?

Slide 9 - Open vraag

De meisjes willen naar de stad. Wie willen naar de stad?

Slide 10 - Open vraag

De vogels vliegen naar het Zuiden.
De meisjes willen naar de stad.
Werkwoord=
En dan nu : zinsonderwerp.
Vraag wie/wat?--------
Dat is het onderwerp

Slide 11 - Tekstslide

De man danst in de regen.
Werkwoord=

Slide 12 - Open vraag

De man danst in de regen.
Onderwerp van de zin is?

Slide 13 - Open vraag

De man danst in de regen.
Werkwoord = danst.
Wie danst? = De man.
De man is het onderwerp van de zin.
De mannen dansen in de regen.
De mannen dansten gisteren in de regen.
Wat is er anders in deze twee zinnen?

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoord en persoonsvorm
In de zin staat altijd een werkwoord.
Het werkwoord past bij wie/wat het doet.
De persoonsvorm is dus het werkwoord dat zich aan de persoon (wie/wat) aanpast. En aan de tijd.

Slide 15 - Tekstslide

De boeken liggen op de tafel.
Maak enkelvoud.

Slide 16 - Open vraag

De school is gesloten. Maak meervoud.

Slide 17 - Open vraag

Dus:
Het werkwoord in de zin is wat hij/zij doet.

Persoonsvorm = het werkwoord dat zich aanpast aan de persoon. En aan de tijd.
De persoon (of ding of dier) die het doet is het
onderwerp

Slide 18 - Tekstslide

Soms zijn er meer werkwoorden in en zin:
maar de persoonsvorm ? Is er maar 1


De jongen blijft lang in bed liggen.
De honden hebben de hele nacht geblaft.
De man heeft zijn spullen op de markt verkocht.
Er is maar 1 werkwoord per zin de persoonsvorm!!!
De jongens blijven lang in bed liggen.
De hond heeft de hele nacht geblaft.
De mannen hebben hun spullen verkocht.

Slide 19 - Tekstslide

de persoonsvorm vind je dus
*door meervoud/enkelvoud te maken
*of door de zin vragend te maken, dat kan ook:
De jongen blijft lang in bed liggen.
Blijft de jongen lang in bed liggen?
De persoonsvorm komt dan als eerste woord.

Slide 20 - Tekstslide

De honden hebben de hele nacht geblaft.
Hebben de honden de hele nacht geblaft?

Slide 21 - Tekstslide

De man heeft zijn spullen op de markt verkocht.
Heeft de man zijn spullen op de markt verkocht?

Slide 22 - Tekstslide

het onderwerp vind je door
wie/wat+ persoonsvorm:

De honden hebben de hele nacht geblaft.
Hebben de honden de hele nacht geblaft?

Wie hebben de hele nacht geblaft?

Slide 23 - Tekstslide

De man heeft zijn spullen op de markt verkocht.
Heeft de man zijn spullen op de markt verkocht?

Wie heeft zijn spullen op de markt verkocht?

Slide 24 - Tekstslide

Wij willen morgen thuis blijven.
Persoonsvorm

Slide 25 - Open vraag

Wij willen morgen thuis blijven.
Onderwerp?

Slide 26 - Open vraag

Ik moet mijn broek repareren met de naaimachine.
Persoonsvorm

Slide 27 - Open vraag

Ik moet mijn broek repareren met de naaimachine. Onderwerp?

Slide 28 - Open vraag

Een cactus is een plant met stekels.
Persoonsvorm

Slide 29 - Open vraag

Een cactus is een plant met stekels.
Onderwerp?

Slide 30 - Open vraag

De trein heeft een uur vertraging.
persoonsvorm, onderwerp

Slide 31 - Open vraag

De hond blijft stil in zijn mand.
persoonsvorm, onderwerp

Slide 32 - Open vraag

Ik weet wat een werkwoord in een zin is
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik kan de persoonsvorm in de zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Ik kan het onderwerp in de zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

de volgende les:
kleine herhaling
en nieuwe woordsoorten:
lidwoord
zelfstandig naamwoord

Slide 36 - Tekstslide