hoofdletters, leestekens 2F

Nederlands - Schrijven

Leestekens 2F
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBO

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - Schrijven

Leestekens 2F

Slide 1 - Tekstslide

Leestekens

Slide 2 - Tekstslide

Welke leestekens ken je?
Noem er vier.


Slide 3 - Open vraag

Wat is het doel van leestekens?


Slide 4 - Open vraag

Leerdoel

Leestekens

  • Ik kan de regels voor punt, komma en aanhalingstekens correct toepassen in een tekst.



 

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg leestekens - punt

Punt: achter elke zin


Ik laat de hond uit.


Slide 6 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma (1)
  • tussen 2 gezegden

        Als jij de hond uitlaat, bak ik alvast de pannenkoeken.


  • in een opsomming
       Bij de bakker koop ik brood, krentenbollen , croissantjes en 
      koekjes.










Slide 7 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma (2)
  •  voor een voegwoord     
      Dat vind ik een goed idee, want dan zijn we op tijd klaar.

  • in een lange zin  

       Het is een belangrijk, dat er in de bodem voldoende voedingstoffen aanwezig zijn.















Slide 8 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma (3)
Uitzondering
Je schrijf géén komma bij het woord 'en' .

Eerst ga ik die schoolopdracht nog afmaken en daarna lekker weekend houden.  


Slide 9 - Tekstslide

1. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen
B
Vanmorgen was ik te laat, doordat ik mij had verslapen
C
Vanmorgen was ik te laat, doordat ik mij had verslapen.
D
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen.

Slide 10 - Quizvraag

2. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Terwijl ik de werkplaats opruim, zet mijn collega de tractoren binnen.
B
Terwijl ik de werkplaats opruim, zet mijn collega de tractoren binnen
C
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen.
D
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen

Slide 11 - Quizvraag

4. In welke zin staan de leestekens goed?
A
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is
B
De les van meneer Jansen vervalt vandaag, omdat hij ziek is.
C
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is.
D
De les van meneer Jansen vervalt vandaag, omdat hij ziek is

Slide 12 - Quizvraag

5. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Ik wens je een goede reis en veel plezier op de camping in Frankrijk.
B
Ik wens je een goede reis, en veel plezier op de camping in Frankrijk
C
Ik wens je een goede reis, en veel plezier op de camping in Frankrijk.
D
Ik wens je een goede reis en veel plezier op de camping in Frankrijk

Slide 13 - Quizvraag

6. In welke zin staan de leestekens goed?
A
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht
B
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht.
C
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht
D
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht.

Slide 14 - Quizvraag

6. In welke zin staan de leestekens goed?
A
John Deere en Fendt zijn mijn favoriete trekkers
B
John Deere en Fendt zijn mijn favoriete trekkers.
C
John Deere, en Fendt zijn mijn favoriete trekkers
D
John Deere, en Fendt zijn mijn favoriete trekkers.

Slide 15 - Quizvraag

Uitleg leestekens - aanhalingstekens
  • Als je citeert (woord of zin letterlijk overnemen uit tekst).

       "Ik accepteer en respecteer de ander zoals hij/zij  is."                          = geciteerd uit de Schoolgids

  • Opschrijven wat iemand precies zo heeft gezegd.

       Nienke zei:  " Ik zie je vanmiddag om 15.00 uur bij de          

        bushalte."

Slide 16 - Tekstslide

1. Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school."
C
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school"
D
Sanne zegt "Mijn fiets staat nog op school."

Slide 17 - Quizvraag

2. Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: "Wie gaat er mee naar de Mac?"
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei "Wie gaat er mee naar de Mac?"

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide