Leestekens en tekens bij woorden 2-2 KZB3V

Nederlands - Schrijven

Leestekens en tekens bij woorden 2F/3F
Deel 2 ccrkzb3v
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands - Schrijven

Leestekens en tekens bij woorden 2F/3F
Deel 2 ccrkzb3v

Slide 1 - Tekstslide

Welke leestekens ken je?
Noem er vier.


Slide 2 - Open vraag

Wat is het doel van leestekens?


Slide 3 - Open vraag

Uitleg leestekens - punt

Punt: achter elke zin


Ik laat de hond uit.


Slide 4 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma (1)
  • tussen 2 gezegden

        Als jij de hond uitlaat, bak ik alvast de pannenkoeken.


  • in een opsomming
       Bij de bakker koop ik brood, krentenbollen , croissantjes en 
      koekjes.










Slide 5 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma (2)
  •  voor een voegwoord     
      Dat vind ik een goed idee, want dan zijn we op tijd klaar.

  • in een lange zin  

       Het is een belangrijk, dat er in de bodem voldoende voedingstoffen aanwezig zijn.















Slide 6 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma (3)
Uitzondering
Je schrijf géén komma bij het woord 'en' en 'of' .

Eerst ga ik die schoolopdracht nog afmaken en daarna lekker weekend houden.  


Slide 7 - Tekstslide

1. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen
B
Vanmorgen was ik te laat, doordat ik mij had verslapen
C
Vanmorgen was ik te laat, doordat ik mij had verslapen.
D
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen.

Slide 8 - Quizvraag

2. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Terwijl ik de werkplaats opruim, zet mijn collega de tractoren binnen.
B
Terwijl ik de werkplaats opruim, zet mijn collega de tractoren binnen
C
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen.
D
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen

Slide 9 - Quizvraag

4. In welke zin staan de leestekens goed?
A
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is
B
De les van meneer Jansen vervalt vandaag, omdat hij ziek is.
C
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is.
D
De les van meneer Jansen vervalt vandaag, omdat hij ziek is

Slide 10 - Quizvraag

5. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Ik wens je een goede reis en veel plezier op de camping in Frankrijk.
B
Ik wens je een goede reis, en veel plezier op de camping in Frankrijk
C
Ik wens je een goede reis, en veel plezier op de camping in Frankrijk.
D
Ik wens je een goede reis en veel plezier op de camping in Frankrijk

Slide 11 - Quizvraag

6. In welke zin staan de leestekens goed?
A
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht
B
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht.
C
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht
D
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht.

Slide 12 - Quizvraag

Uitleg leestekens - aanhalingstekens
  • Als je citeert (woord of zin letterlijk overnemen uit tekst).

       "Ik accepteer en respecteer de ander zoals hij/zij  is."                          = geciteerd uit de Schoolgids

  • Opschrijven wat iemand precies zo heeft gezegd.

       Nienke zei:  " Ik zie je vanmiddag om 15.00 uur bij de          

        bushalte."

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg leestekens- dubbele punt
  • na aankondiging van opsomming
"Je kunt kiezen uit de volgende activiteiten: streetdance, yoga of hockey"
  • om een citaat aan te kondigen
"Hij zei: "dit pik ik niet!"
  • voor een uitleg 
"Zo begin je een zakelijke brief: ..."

Slide 14 - Tekstslide

1. Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school."
C
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school"
D
Sanne zegt "Mijn fiets staat nog op school."

Slide 15 - Quizvraag

2. Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: "Wie gaat er mee naar de Mac?"
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei "Wie gaat er mee naar de Mac?"

Slide 16 - Quizvraag

Tekens bij woorden- apostrof 
  • Bij meervoud en bezit na -a, -i, -u, -e, o, y, als je het anders gek uit zou spreken
agenda's, logo's, tosti's, Lisa's auto's
  • bezit na een -s klank 
Max' tas, Bas' verjaardag
  • bij weglating 
's middags, 's-Gravenhage 
  • bij afkortingen (cijfer- of letterwoord) 
a4'tje, mbo'er 

Slide 17 - Tekstslide

Welke woorden zijn goed gespeld?
A
agenda's, auto's, 's ochtends, Lars' scooter
B
agenda's, auto's, s ochtends, Lars scooter
C
agendas, autos, 's ochtends, Lars' scooter
D
agenda's, autos, 's ochtends, Lars's scooter

Slide 18 - Quizvraag

Tekens bij woorden- trema
  • als je een letter apart uitspreekt. Klinkt soms als "ieje" of "ijee"
België, officiële, zeeën 

Slide 19 - Tekstslide

Welke woord moet met een trema?
A
cafe
B
kopieer
C
fantasie
D
Hygiene

Slide 20 - Quizvraag

Tekens bij woorden- accent
  • om aan te geven dat de klank lang (é) of kort (è/ê) wordt uitgesproken 
coupé, scène, enquête
  • om klemtoon aan te geven (alleen naar réchts) 
dat moet je zéker doen! 
  • Klinken vaak Frans

Slide 21 - Tekstslide

Welke kant moet het streepje op bij de volgende woorden: oke, cafe, prive
A
Links
B
Rechts

Slide 22 - Quizvraag

Tekens bij woorden- weglatingsstreepje
  • Om aan te geven dat je een deel van het woord weglaat 
voor- en achterkant, in- en uitvoer, in- en uitrijden

Slide 23 - Tekstslide

Hoe zou je deze twee woorden samenvoegen met een weglatingsstreepje? Import en export

Slide 24 - Open vraag

Apostrof
Trema

Accent
tv's
paraplu's 
patiënt
crèche 
enquête 

Slide 25 - Sleepvraag

Uitleg - Hoofdletters
Met Hoofdletter: 
  • Namen van personen
  • Aardrijkskundige namen
  • Namen van bedrijven, organisaties en merken (soms niet)
  • Feestdagen (alleen niet de afgeleide ervan)

Zonder hoofdletter:
  • afgeleide van feestdagen
  • dagen, maanden, seizoenen

Slide 26 - Tekstslide

Namen van personen

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag!
Taalverzorging, 3.2 Leestekens
  • Opdracht 1 t/m 13

Slide 32 - Tekstslide