Les 1.2 Fasen en faseovergangen

Les 1.2 Fasen en faseovergangen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 1.2 Fasen en faseovergangen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Nakijken 
  • Les 1.2 Fasen en faseovergangen
  • Opgaven maken

Slide 2 - Tekstslide

nakijken opgave 6, 7, 9, 10, 12 en 13
Blz 15 t/m 17

Slide 3 - Tekstslide

6
  • a)   Bijvoorbeeld: bloedonderzoek in het  laboratorium, urineonderzoek in het laboratorium, chemokuur voor behandeling kanker, maken van medicijnen. 
  • b)    Bijvoorbeeld: verven van haar, permanent zetten in haar, wassen van het haar. 

Slide 4 - Tekstslide

7
  • a)   Suiker en keukenzout
  • b)   de smaak (suiker=zout, keukenzout=zout)

Slide 5 - Tekstslide

9
  • a)   A
  • b)   Wanneer je iets gaat verdunnen, wordt het stofje minder gevaarlijk 

Slide 6 - Tekstslide

10
  1. Terpentine kan de fles aantasten, waardoor de vloeistof kan weglekken. 
  2. Iemand anders zou kunnen denken dat er limonade in zit (en dus drinken) 

Slide 7 - Tekstslide

12
  • a)   IJzer
  • b)   IJzer heeft de grootste dichtheid, want de massa van het blokje ijzer is het grootste (en de blokjes zijn even groot. volume = hetzelfde)

Slide 8 - Tekstslide

13
  • Aardgas heeft een kleinere dichteid dan lucht en water 
  • OF
  • Aardgas is brandbaar 

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen 1.2 Fasen en faseovergangen
  • Je kunt de vier belangrijkste kenmerken van het deeltjesmodel noemen.
  • Je kunt de toestandsaanduidingen (fasen) met hun betekenis beschrijven.
  • Je kunt de zes faseovergangen benoemen.
  • Je kunt uitleggen welke invloed verandering van temperatuur heeft op de snelheid en onderlinge aantrekkingskracht van moleculen.
  • Je kunt uitleggen waarom veranderingen in de snelheid van moleculen en hun onderlinge aantrekkingskracht een faseovergang tot gevolg kunnen hebben. 

Slide 10 - Tekstslide

Deeltjesmodel
  • Elke stof is opgebouwd uit heel kleine deeltjes: moleculen. 
  • Elke stof bestaat uit zijn eigen soort moleculen
  • Moleculen bewegen voortdurend
  • Als de temperatuur stijgt, gaan moleculen sneller (heftiger) bewegen)
  • Moleculen trekken elkaar aan 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Fasen
Vaste stof (s)
Vloeistof (l)
Gas (g)

Opgelost in water (aq)

Slide 13 - Tekstslide

Faseovergangen

Slide 14 - Tekstslide

Sleep de faseovergang naar het juiste nummer in de afbeelding
vloeibaar
vast
gas

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep de faseovergang naar het juiste nummer in de afbeelding
verdampen
stollen
rijpen
condenseren
vervluchtigen/sublimeren
smelten

Slide 16 - Sleepvraag

Water (s) --> water (l)?

A
Rijpen
B
Stollen
C
Smelten
D
Condenseren

Slide 17 - Quizvraag

Water (s) --> water (g)?


A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Stollen
D
Condenseren

Slide 18 - Quizvraag

Water (g) --> water (l)?


A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Stollen
D
Condenseren

Slide 19 - Quizvraag

Maken opgaven: 3 t/m 13
Blz 22 t/m 26

Slide 20 - Tekstslide

3
  • Condenseren
  • Verdampen
  • Smelten
  • Stollen
  • Rijpen
  • Sublimeren 

Slide 21 - Tekstslide

4
  • a. Vaste fase
  • b. In de gasvormige fase 

Slide 22 - Tekstslide

5
  • a. Groter, kleiner
  • b. Groter, kleiner

Slide 23 - Tekstslide

6
  • a. Niet waar: de aantrekkingskracht is groot genoeg om moleculen dicht bij elkaar te houden. 
  • b. Waar: elke stof bestaat uit zijn eigen soort moleculen. 
  • c. Niet waar: de moleculen trillen. 
  • d. Niet waar: sublimeren is een fase-overgang. 
  • e. Waar: de afstand tussen moleculen is groot. 

Slide 24 - Tekstslide

7
  • Er is géén sprake van een faseovergang. 
  • De stof is veranderd (er is een nieuwe stof ontstaan), je kan het rauwe eiwit na afkoelen niet terug krijgen.  

Slide 25 - Tekstslide

8
  • a. Verhitten: er komt dan een faseovergang (namelijk smelten: vast--> vloeibaar)
  • b. Aantrekkingskracht neemt af. 

Slide 26 - Tekstslide

9
  • a. Gasvormige fase
  • b. Verdampen (vloeibaar --> gas)

Slide 27 - Tekstslide

10
  • a. Faseovergang: stollen (vloeibaar --> vast)
  • b. Scheikundige reactie: er ontstaat een nieuwe stof die melk zuur laat smaken. 
  • c. Faseovergang: verdampen (vloeibaar --> gas)
  • d. Faseovergang: verdampen (vloeibaar --> gas)
  • e. Scheikundige reactie: er ontstaan nieuwe stoffen, de appel krijgt andere kleur/geur/smaak

Slide 28 - Tekstslide

11
  • C

Slide 29 - Tekstslide

12
  • niet
  • wel
  • niet
  • wel

Slide 30 - Tekstslide

13
  • A

Slide 31 - Tekstslide