Taalverzorging H4

Taalverzorging H4 Formuleren
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging H4 Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4 Formuleren
4.1 Duidelijk formuleren
Een tekst is duidelijk geformuleerd als er geen misverstanden over de inhoud kunnen ontstaan.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips voor duidelijk formuleren
  • vermijd te lange of moeilijke woorden
  • formuleer kort en bondig
  • formuleer zo veel mogelijk positief
  • wees concreet
  • gebruik geen afkortingen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4 Formuleren
4.2 Tekstverbanden
Je publiek volgt je verhaal beter als je aangeeft wat het verband is tussen je alinea’s. Deze verbanden geef je aan met signaalwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4 Formuleren
4.3 Verwijzen
Met verwijswoorden verwijs je naar andere woorden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen: wees duidelijk wie/wat je bedoelt
De juf gaf Lisa haar proefwerk terug. Ze was tevreden met het resultaat.
???
De juf gaf Tom zijn proefwerk terug. Hij was tevreden met het resultaat.
De juf gaf Tom zijn proefwerk terug. Ze was tevreden met het resultaat.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen: met wie/waarmee, over wie/waarover
Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie
Mijn mentor, met wie ik heb overlegd, vindt mijn voorstel goed.

Naar dieren verwijs je met waar + voorzetsel
Het voorstel, waarover we spraken, is aangenomen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.4
Veelgemaakte fouten
- verkeerde verwijswoorden
- incongruentie
- foutieve inversie

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het kistje, ... staat, is een erfstuk van mijn opa.
die of dat?
timer
0:30

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Er is niets .... ik niet weet.
dat/wat?
timer
0:30

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De klasgenoten ..... ik heb gepraat, zijn al klaar.
waarmee/met wie
timer
0:30

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De docent heeft ... een mooi cijfer gegeven.

timer
0:20
A
hun
B
hen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De stagebegeleider heeft ... een e-mail gestuurd
timer
0:20
A
hun
B
hen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kleinste kinderen zijn blij dat Sinterklaas weer in het land is. ... zetten massaal hun schoen.
zij/hun
timer
0:20
A
zij
B
hun

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De werkplaatschef heeft .... geïnstrueerd.

timer
0:20
A
hun
B
hen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4.4Als onderwerp en persoonsvorm beide enkelvoud of beide meervoud zijn, spreek je van congruentie.
Formule-ringsfout
Incongru-entie

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staat er in deze zin een congruentiefout?
Tijdens de survivaltocht in de Ardennen waren, zonder dat iemand het doorhad, een groep jongeren verdwaald in de bossen.
timer
0:20
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat er in deze zin een congruentiefout?
Het aantal werknemers van 65 jaar of ouder op het moment van pensionering, zijn de laatste vijftien jaar verdubbeld.
timer
0:20
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4.5 Inversie =
  • Een 'normale' hoofdzin begint  met het onderwerp en daarna komt de persoons vorm. "Ik loop naar huis." 
  • Als de zin begint met een bijwoordelijke bepaling (Gisteren, In de gym, Sportend, Met mijn vriend enz.) dan komt de persoonsvorm eerst en daarna het onderwerp. "In de gym heb ik 75 kilo gelift." Dit is ook goed!

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formule-
ringsfout:
Onjuiste
inversie

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staat er een inversiefout in de volgende zin:
Om twaalf uur 's nachts gaat het bowlingcentrum bij ons om de hoek dicht en dan moeten alle bezoekers uit het pand zijn.
timer
0:20
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke inversiefout staat in de volgende zin:
Het regende de hele middag en we hebben dus niets kunnen doen.
timer
1:00

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Foutieve samentrekking 
De woorden hebben niet dezelfde vorm 
Je tas is hier en de jassen daar.​


Onderwerp tas is enkelvoud, onderwerp jassen is meervoud. Juist is: ​
Je tas is hier en de jassen zijn daar.​
Formule-ringsfout:
Foutieve
samentrekking

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden weglaten mag als...
- Ze dezelfde grammaticale functie hebben

- Ze dezelfde betekenis hebben

- Ze hetzelfde getal hebben

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sinterklaas had acht bier en een mijter op.
A
foutieve samentrekking
B
goede samentrekking

Slide 29 - Quizvraag

betekenisverschil, bier ophebben(opgedronken hebben) is iets anders dan 'een mijter ophebben', op het hoofd.
De docent leidde het nieuwe onderwerp in en de leerlingen om de tuin.
A
foutieve samentrekking (grammaticaal verschil)
B
goede samentrekking
C
foutieve samentrekking (betekenisverschil)
D
geen samentrekking

Slide 30 - Quizvraag

betekenisverschil, een onderwerp inleiden (introduceren) is iets anders dan iemand om de tuin leiden (misleiden).
In de toetsweek worden er lange en korte toetsen afgenomen.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 31 - Quizvraag

in beide situaties gaat het om toetsen die worden afgenomen, hetzelfde getal dus
Ik moet en zal slagen dit jaar, want ik wil echt niet blijven zitten.
A
geen samentrekking
B
foutieve samentrekking
C
goede samentrekking

Slide 32 - Quizvraag

ja want ik moet en ik zal, dezelfde grammaticale functie
Aan de slag
- Maken van H4 Taalverzorging:
4.1 opdr. 1 t/m 4
4.2 opdr. 1, 2 & 4
4.3 opdr. 1, 2, 3, 5 & 6

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies