position of adverbs

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesson goal
At the end of today's class, you know the position of adverbs in an English sentence.

Slide 2 - Tekstslide

Learning goals
1) Je kunt de volgorde herkennen van plaats en  tijd  in een Engelse zin.

2) Je kunt zelf Engelse zinnen maken waarbij plaats en tijd op de juiste plaats staan

Slide 3 - Tekstslide

Elke zin heeft bepaalde onderdelen
We play soccer on the street every day.

Onderwerp - werkwoord(en) - lijdend/meewerkend voorwerp  - plaats - tijd

Een 'simpele' zin hoort altijd in deze volgorde te worden opgebouwd. 

Slide 4 - Tekstslide

Opbouw van een Engelse zin

Slide 5 - Tekstslide

De tijd mag ook vooraan, behalve bij vraagzinnen

Yesterday we went to school 

Did we go to school yesterday?


Soms zijn niet alle onderdelen  aanwezig in de zin. Sla dan het onderdeel dat je mist over en houd de volgorde verder aan.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Word order: position of adverbs
1. Adverbs of time and place

2. Adverbs of manner

3. Adverbs of frequency

Slide 8 - Tekstslide

Adverbs of time and place
- Komen aan het einde van de zin
vb: I have to charge my e-bike battery tonight.

Bij plaats en tijd in de zin, komt plaats voor tijd.
vb: Dad ordered a solar car from Germany last week

Slide 9 - Tekstslide

Ezelsbruggetje 

PieT

Plaats voor Tijd




Slide 10 - Tekstslide

Adverbs of manner
Geven aan hoe iets gebeurt, zoals very/really/terribly:
- komen voor het woord waarvan ze iets zeggen, als dat woord een bijvoeglijk naamwoord (adjective) of bijwoord (adverb) is.
vb: I'm very angry with you. 
- Als het bijwoord iets zegt over een werkwoord komt het: aan het einde van de zin of voor het hoofdwerkwoord.
vb: Henry left the shop quietly
vb 2: We nervously waited for the train.




Slide 11 - Tekstslide

Adverbs of frequency
Bijwoorden die aangeven hoe vaak iets voorkomt zoals always/never/usually/often komen:

- voor het hoofdwerkwoord:  I always walk to school. 

- na een vorm van to be: We are usually on time. 

Slide 12 - Tekstslide

Which one is correct?
A
I quietly did my homework
B
I did my homework quietly.
C
Quietly, I did my homework.

Slide 13 - Quizvraag

(never) I have been to Austria.

Slide 14 - Open vraag

(terribly) I am sorry.

Slide 15 - Open vraag

What went well in today's class?
What should we do differently?

Slide 16 - Open vraag

Lesson goal
At the end of today's class, you know how to place adverbs correctly in an English sentence.

Slide 17 - Tekstslide