koppelteken en trema

Startopdracht in het schrift
Noteer in je schrift: Startopdracht over Samenstellingen
Schrijf de volgende samenstellingen op de juiste manier: 
  1. lieveling - docent                                  6. samenwerking - partner
  2. biet - sap                                                   7. konijn - hok
  3. verjaardag - feest                                 8. station - winkel   
  4. yoghurt - drink                                       9. Koning - dag
  5. gedachte - lezer                                    10. Hoge - school

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht in het schrift
Noteer in je schrift: Startopdracht over Samenstellingen
Schrijf de volgende samenstellingen op de juiste manier: 
  1. lieveling - docent                                  6. samenwerking - partner
  2. biet - sap                                                   7. konijn - hok
  3. verjaardag - feest                                 8. station - winkel   
  4. yoghurt - drink                                       9. Koning - dag
  5. gedachte - lezer                                    10. Hoge - school

Slide 1 - Tekstslide

Programma vandaag 
- Nakijken opdrachten van de vorige les (10 minuten)
- Uitleg over het koppelteken en het trema (5 - 10 minuten)
- 5 opdrachten maken over het koppelteken en het trema
- Verder werken aan Gebiedende Wijs (4 opdrachten)
- Klaar? Lezen in het leesboek (minimaal 10 minuten)



Slide 2 - Tekstslide

Regels + doel
Boek en schrift gaan even dicht
Geef antwoord op de meerkeuzevragen via het wisbordje
Er wordt niet geroepen door de klas
Leren wanneer we bij een samengesteld woord een trema of koppelteken gebruiken:
- Wanneer gebruik je een koppelteken, dus -
- Wanneer gebruik je een trema, dus ë

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een koppelteken?
A
is een leesteken dat wordt gebruikt als scheidingsteken tussen delen van een zin
B
is een leesteken dat onderdelen van samenstellingen met elkaar verbindt.
C
is een leesteken dat wordt gebruikt om nadruk te geven aan een woord of zin
D
Geen één antwoord is juist

Slide 4 - Quizvraag

Trema

Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 5 - Quizvraag

Functies koppelteken
Hoofdfunctie
Het voorkomen van klinkerbotsing bij het lezen.

Wij kennen in het Nederlands veel klanken: oe, au, oa, ei, ij, ie, eu, ee, aa, enz.
Als deze letters wel naast elkaar staan, maar niet als één klank mogen worden uitgesproken, gebruik je het koppelteken.
--> radiouitzending
--> radio-uitzending

Slide 6 - Tekstslide

Koppelteken (-) samengevat


Het koppelteken schrijf je tussen twee delen van een samenstelling:


1. als de samenstelling verkeerd uitgesproken wordt (mee-eten)

2. in aardrijkskundige aanduidingen (Noord-Holland, Zuid-Spanje

3. voor of na een hoofdletter (T-shirt, Henk-Jan, A-merk)

4. na een cijfer, afkorting of symbool (50-jarige, EU-land, %-teken


Slide 7 - Tekstslide

Hoe schrijf je.....
A
familieuitje
B
familie-uitje

Slide 8 - Quizvraag

Hoe schrijf je.....
A
miniorkest
B
mini-orkest

Slide 9 - Quizvraag

Hoe schrijf je.....
A
reclameactie
B
reclame-actie

Slide 10 - Quizvraag

Hoe schrijf je.....
A
auto-ontwerp
B
autoontwerp

Slide 11 - Quizvraag

Hoe schrijf je.....
A
emailadres
B
e-mailadres

Slide 12 - Quizvraag

Trema (ë, ï, ö, ü) kort samengevat

In sommige woorden schrijf je een trema. Je voorkomt zo dat je een woord verkeerd uitspreekt.


Het trema maakt duidelijk dat het om twee klinkers gaat,

en niet om één klank.

Slide 13 - Tekstslide

Het trema
Het trema gebruik je bij een klinkerbotsing. 
Hierbij kun je denken aan de klanken au, ou, oe, ei, ie, ui, eu,en ij.

Het trema maakt dus duidelijk dat het om 2 klinkers gaat, en niet om 1 klank.
Bijvoorbeeld: 
- reunie --> reünie (fonetisch: reej-u-nie  en niet reu-nie)
- concierge --> conciërge (fonetisch: con-sjer-sjuh en niet con-sier-guh)

Zonder trema kun je het woord anders uitspreken.

Slide 14 - Tekstslide

Trema of niet?

A
financiën
B
financien

Slide 15 - Quizvraag

Trema of niet?

A
geordend
B
geördend

Slide 16 - Quizvraag

Trema of niet?

A
orchideeen
B
orchideeën

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je: beinvloeden
A
be-invloeden
B
beïnvloedden
C
beïnvloeden
D
beinvloeden

Slide 18 - Quizvraag

Zelfstandig
Maak opdracht 2 t/m 5 op blz.  203.


Ben je klaar?
Maak dan opdracht 1 t/m 4 van Gebiedende wijs (blz. 210 - 211)


Slide 19 - Tekstslide