In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Blok 3 Schrijven
3.16 Publiek
Slide 1 - Tekstslide
3.16 Publiek
Een tekst wordt altijd geschreven voor een bepaald publiek. Een tekst in ‘Kidsweek’ is bijvoorbeeld bestemd voor kinderen die geïnteresseerd zijn in nieuws.
Als je zelf een tekst schrijft, is het belangrijk dat je weet wie je publiek is. Dan kun je daar rekening mee houden. Het maakt een groot verschil of je tekst bestemd is voor je beste vriend(in) of voor de directeur van je school.
Slide 2 - Tekstslide
Opdracht 1 Schrijf een berichtje aan een klasgenoot
Stel je voor: morgen heb je sportdag op school, maar je bent vergeten hoe laat de sportdag begint. Ook weet je niet meer of je ’s middags nog gewoon les hebt.
Schrijf een tekstberichtje met je vragen dat je zou sturen aan een klasgenoot.
Slide 3 - Tekstslide
Stel je voor: morgen heb je sportdag op school, maar je bent vergeten hoe laat de sportdag begint. Ook weet je niet meer of je ’s middags nog gewoon les hebt.
Schrijf een tekstberichtje met je vragen dat je zou sturen aan een klasgenoot.
Slide 4 - Open vraag
Opdracht 2 Schrijf een berichtje aan je mentor.
Je klasgenoot aan wie je een tekstberichtje hebt gestuurd in de vorige opdracht, weet niet hoe laat de sportdag begint.
Hij kan je ook niet vertellen of jullie ’s middags les hebben. Maar je mentor weet het vast wel.
Schrijf een berichtje aan je mentor
Slide 5 - Tekstslide
De klasgenoot aan wie je een tekstberichtje hebt gestuurd in de vorige opdracht, weet niet hoe laat de sportdag begint. Hij/zij kan je ook niet vertellen of jullie ’s middags les hebben. Maar je mentor weet het vast wel.
Schrijf een mailtje.
Slide 6 - Open vraag
Opdracht 3 Vergelijk je berichtje met je mailtje
Schrijf drie verschillen op tussen het tekstberichtje aan je klasgenoot en de mail aan je mentor uit de vorige opdrachten.
Slide 7 - Tekstslide
De verschillen op tussen het tekstberichtje aan je klasgenoot en het mailtje zijn:
Slide 8 - Woordweb
Met het publiek van een tekst bedoel je de mensen die de tekst gaan ____________
Voor je een tekst gaat _________________ , moet je eerst ________________ over wie het publiek is.
Je moet rekening houden met je publiek en je taalgebruik aan hen _______________
Je kunt een tekst bijvoorbeeld moeilijker of makkelijker __________.
Ook kun je beleefde taal ________________, of gewoon schrijven zoals je zelf zou _____________________tegen je vrienden.