Betekenisvolle woorden: connotatie en denotatie

Betekenisvolle woorden: connotatie en denotatie
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Betekenisvolle woorden: connotatie en denotatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je het verschil tussen connotatie en denotatie uitleggen en voorbeelden geven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over connotatie en denotatie?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is connotatie?
Connotatie is de gevoelswaarde of betekenis die een woord of zin oproept, los van de letterlijke betekenis.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is denotatie?
Denotatie is de letterlijke, objectieve betekenis van een woord of zin.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld: Connotatie en denotatie
Woord: 'Huis'.

Denotatie: Een gebouw waar mensen in wonen.
Connotatie: Gezelligheid, warmte, veiligheid.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1: Connotatie of denotatie?
Geef bij de volgende woorden aan of het een connotatie of denotatie heeft:

1. Vuur
2. Roos
3. Angst
4. Auto

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken opdracht 1
Bespreken welke woorden een connotatie of denotatie hebben. Geef een korte uitleg waarom.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2: Connotatie en denotatie in zinnen
Schrijf bij elke zin of het een connotatie of denotatie heeft:

1. De trein is vertraagd.
2. De blije hond kwispelde enthousiast.
3. De donkere wolken voorspellen regen.
4. Het boek heeft een harde kaft.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken opdracht 2
Bespreken welke zinnen een connotatie of denotatie hebben. Geef een korte uitleg waarom.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.