Laagland A, module 2.3: beeldspraak en symboliek

Laagland A, module 2.3: beeldspraak en symboliek
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Laagland A, module 2.3: beeldspraak en symboliek

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning
- Stijlfiguren vs. beeldspraak.
- Uitleg paragraaf 2.3: metaforen, metonymia, personificatie en symboliek.
- Maak opdracht 11 en 13 uit Laagland A, p. 50 t/m 51 + 52 t/m 56

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je weet wat het verschil is tussen stijlfiguren en beeldspraak.
- Je kent de verschillende soorten metaforen, metonymia en herkent deze in een tekst. 
- Je weet wat een personificatie is en herkent deze in een tekst. 
- Je weet wat symboliek is. 

Huiswerk van deze week: 
- Opdracht 11 en 13 uit Laagland A, module 2 inleveren via OneDrive.

Slide 4 - Tekstslide

Stijlfiguren vs. beeldspraak
  • Stijlfiguren (paragraaf 2.2) = bewust toegepaste afwijkingen van alledaags taalgebruik.
  • Beeldspraak (paragraaf 2.3) = figuurlijk taalgebruik. Datgene wat letterlijk  (= object) bedoeld wordt, wordt aangeduid met een figuurlijk (= beeld) bedoeld woord of woordgroep. 

Slide 5 - Tekstslide

Metaforen
Object en beeld delen een bepaalde eigenschap: er is een overeenkomst.  

  1. Vergelijking-met-als: Mariet is als een zonnestraaltje. 
    > Object + beeld, verbonden door 'als'. 
  2. Vergelijking-zonder-als: Mariet is het zonnestraaltje van de klas.
    > Object + beeld.
  3. Echte metafoor: Het zonnestraaltje zit in de klas.
    > Beeld. Object afleiden uit de context.  

Slide 6 - Tekstslide

Metonymia
Alleen het beeld wordt genoemd. Er is een relatie tussen beeld en object, die is gebaseerd op: 

  1. Deel van het geheel: De docent telt de koppen voordat we de bus in kunnen.
    > De docent telt de leerlingen. 'Koppen' is een deel, niet de hele persoon.
  2. Geheel van het deel: Frankrijk heeft de wedstrijd gewonnen. 
    > Het Franse elftal heeft de wedstijd gewonnen. Het gaat om een deel van Frankrijk, maar je noemt het land in geheel. 

Slide 7 - Tekstslide

Metonymia
Andere vormen: 
  1. Maker voor product: Dat is een mooie van Gogh
    > Het voorwerp wordt bedoeld, maar de maker wordt genoemd.
  2. Materiaal voor product: Sven Kramer heeft goud gewonnen.
    > Het gaat over een voorwerp, maar het materiaal waarvan het voorwerp gemaakt is wordt benoemd.
  3. Verpakking voor inhoud: Een glaasje drinken.
    > De inhoud wordt bedoeld, maar het voorwerp wordt genoemd.

Slide 8 - Tekstslide

Personificatie
Levenloze voorwerpen krijgen een menselijke eigenschap.

  • De winter strooit zijn eerste vlokken uit.
  • De bomen wiegen in de wind, het koren danst.
  • Het schilderij leert ons iets over de klederdracht in de 17e eeuw.
  • De studie toont aan dat jongeren gemiddeld minder slapen dan vroeger.

Slide 9 - Tekstslide

Symboliek
Iets dat letterlijk in de tekst staat, krijgt een diepere of figuurlijke betekenis, omdat lezers die betekenissen er zelf aan toekennen.
Veel symbolen zijn cultuurhistorisch bepaald, bijvoorbeeld:
- De duif
- Het anker
- Het getal dertien

Slide 10 - Tekstslide

Opdrachten
Maak opdracht 11 en 13 uit Laagland A, module 2 (p.50-56).
= Huiswerk voor deze week. Inleveren in OneDrive.

Als je klaar bent, kies uit: 
- Begrippenlijst paragraaf 2.1-2.3 maken en inleveren via OneDrive.
- Heb je je ingezonden brief (Op Niveau, opdr. 3, p. 204-205) al af?
- Boek lezen.
timer
7:00

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten
Maak opdracht 11 en 13 uit Laagland A, module 2 (p.50-56).
= Huiswerk voor deze week. Inleveren in OneDrive.

Als je klaar bent, kies uit: 
- Begrippenlijst paragraaf 2.1-2.3 maken en inleveren via OneDrive.
- Heb je je ingezonden brief (Op Niveau, opdr. 3, p. 204-205) al af?
- Boek lezen.

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je weet wat het verschil is tussen stijlfiguren en beeldspraak.
- Je kent de verschillende soorten metaforen, metonymia en herkent deze in een tekst. 
- Je weet wat een personificatie is en herkent deze in een tekst. 
- Je weet wat symboliek is. 

Huiswerk van deze week: 
- Opdracht 11 en 13 uit Laagland A, module 2 inleveren via OneDrive.

Slide 13 - Tekstslide

Verander de onderstaande vergelijking-met-als in een vergelijking-zonder-als en in een echte metafoor.
'Bram is als een wandelende encyclopedie.'

Slide 14 - Open vraag

timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

De wandelende encyclopedie loopt op de gang.
A
Vergelijking-met-als
B
Vergelijking-zonder-als
C
Echte metafoor

Slide 16 - Quizvraag

Opdrachten
Maak opdracht 11 en 13 uit Laagland A, module 2 (p.50-56).
= Huiswerk voor deze week. Inleveren in OneDrive.

Als je klaar bent, kies uit: 
- Begrippenlijst paragraaf 2.1-2.3 maken en inleveren via OneDrive.
- Heb je je ingezonden brief (Op Niveau, opdr. 3, p. 204-205) al af? Inleveren!
- Boek lezen.
timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Ingezonden brief
Stap 1: Kijk de schrijfopdracht van een klasgenoot na en onderstreep daarbij de fouten. 
Stap 2: Noteer of je de argumenten overtuigend vindt of niet en waarom. 
Stap 3: Geef de tekst door aan een andere klasgenoot. Deze doet nogmaals hetzelfde.
Stap 4: De leerling krijgt de tekst met onderstrepingen terug en gaat de fouten in categorieën classificeren (bijv.: werkwoordsvormen, spelling, interpunctie). 
Stap 5: Verbeter de fouten en mak je argumenten overtuigender. 

Slide 18 - Tekstslide