V4 Clase CD y CI

V4 CD y CI (23 de diciembre)
  • Explicación CD y CI
  • Ejercicio CD y CI
  • Trabajar individualmente: ¿Qué hacer? Ve tu planner en It's Learning
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

V4 CD y CI (23 de diciembre)
  • Explicación CD y CI
  • Ejercicio CD y CI
  • Trabajar individualmente: ¿Qué hacer? Ve tu planner en It's Learning

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Beantwoord de onderstaande 2 vragen:


1. Hoe vind ik het lijdend voorwerp in de zin? 


2. Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in de zin?


(GB p 26)
Lijdend + meewerkend vwp

Slide 4 - Tekstslide

me
te
lo/la
nos
os 
los/las

Lijd.vw             Meew.vw
me
te
le (se)
nos
os 
les (se)

BELANGRIJK:
1. Plek = VÓÓR het 1e vervoegde ww
2. Eerst meew.vw (als die er is), daarna lijd.vw
3. Een dubbele 'l' kan niet (bijv: le+lo), dan gebruik je 'se'.

Slide 5 - Tekstslide

Stap 1:  Zoek het lijd.vw (én/of het meew.vw). 
 
Stap 2:  Vervang het lijd.vw (én/of het meew.vw) door het persoonlijke vnm.

Stap 3:  Zet het persoonlijke vnw nu vóór het 1e vervoegde werkwoord 
             (of vastplakken achter een heel werkwoord/gebiedende wijs/gerundio).
Stappenplan

Slide 6 - Tekstslide

Lijd.vw (ejercicio)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Tienes los papeles?                       ……………………………….
  2. ¿Recomienda usted la paella?        ………………………………
  3. ¿Compras el vestido rojo?              ………………………………..
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?    ………………………………

Vervang het lijd.vw door het pers.vnw en zet dit op de juiste plaats
  1. Nunca veo a usted por aquí.            ……………………………………. 
  2. Miriam está arreglando el coche.        …………………………………….
  3. ¡Busca las llaves ahora!                        …………………………………….
  4. Vamos a comprar esa nevera grande. …………………………………….

Slide 7 - Tekstslide

Lijd.vw (respuestas)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Tienes los papeles?                      ¿Los tienes?
  2. ¿Recomienda usted la paella?       ¿La recomienda?
  3. ¿Compras el vestido rojo?             ¿Lo compras?
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  ¿Las lees?

Vervang het lijd.vw door het pers.vnw en zet dit op de juiste plaats
  1. Nunca veo a usted por aquí.             Nunca lo/la veo.
  2. Miriam está arreglando el coche.      Miriam lo está arreglando. /Miriam está arreglandolo
  3. ¡Busca las llaves ahora!                       ¡Las busca ahora! / ¡Buscalas ahora!
  4. Vamos a comprar esa nevera grande. La vamos a comprar. /  Vamos a comprarla.

Slide 8 - Tekstslide

Lijd.vw (ejercicio)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord en geef op een juiste manier antwoord op de vraag:

  1. ¿Tienes los papeles?                      Sí, ……………………………….
  2. ¿Recomienda usted la paella?       No, ………………………………
  3. ¿Compras el vestido rojo?             Sí, ………………………………..
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  No, ………………………………

Slide 9 - Tekstslide

El complemento indirecto






Het meewerkend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Pronombres personales de complemento indirecto

  • Persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp.
  • Hoe herken je een meewerkend voorwerp in het Nederlands?
  • Je kunt er 'aan' of 'voor' voor zetten.
  • Ik geef haar een cadeau. De leraar legt het ons uit.

Slide 11 - Tekstslide

¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento indirecto?
La frase: "Compro un regalo para Juan."

1. Compro = ik koop
2. ¿Qué compro? = un regalo = een cadeau = lijdend voorwerp
3. ¿Para quién compro un regalo? = para Juan = voor Juan = meewerkend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

¿Cuáles son los pronombres personales de complemento indirecto?
Me = (aan) mij
Te = (aan) jou
Le = (aan) hem/haar/u enkelvoud
Nos = (aan) ons
Os = (aan) jullie
Les = hun (aan hen)/ u meervoud 

*Aan denk je erbij, maar schrijf je er niet bij

Slide 13 - Tekstslide

El complemento indirecto
Te compro un regalo.
Voy a comprarte un regalo.
¡Cómprame un regalo!
Estoy comprándole un regalo.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau

Slide 15 - Quizvraag

Geef het juiste pers. vnw. als meewerkend voorwerp.
Voy a enviar las invitaciones a ellas.
A
las
B
les
C
los
D
ellas

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta

Slide 17 - Quizvraag

Geef het juiste pers. vnw. als meewerkend voorwerp.
Voy a regalar el bolso a ti.
A
te
B
ti
C
tus
D
tu

Slide 18 - Quizvraag

Vul aan met een meewerkend voorwerp.
A mi hermana ... van a comprar una bicicleta.
A
me
B
te
C
les
D
le

Slide 19 - Quizvraag

Vul aan met een meewerkend voorwerp.
¿.... ha dado las notas a ti y a Gabriela?
A
nos
B
les
C
os
D
te

Slide 20 - Quizvraag

Als ze allebei in de zin staan, staat het lijdend voorwerp altijd vóór het meewerkend voorwerp.
A
Verdadero
B
Falso

Slide 21 - Quizvraag

El complemento directo e indirecto.
Ejemplo: María prepara la paella para mí = Me la prepara.
1. Compro las toallas para ti = ……………………………………………………….
2. Das las revistas a él = ……………………………………………………………..
3. Vendes la bicicleta a ella = ………………………………………………………..
4. Compran el regalo para nosotros = ……………………………………………….
5. El camarero lleva la comida a ellos = ……………………………………………
6. Voy a comprar un disco para vosotros = ………………………………………..
7. Ellos regalaron un CD a Martín = …………………………………………………
8. ¿Cuándo entregasteis las respuestas al profesor? = …………………………..
9. Juan leyó el correo electrónico a mí = ……………………………………………
10. Preguntaron mi número de teléfono a mis padres =………………………

Slide 22 - Tekstslide

El complemento directo e indirecto.
Ejemplo: María prepara la paella para mí = Me la prepara.
1. Compro las toallas para ti = ……………te las compro………………………………………….
2. Das las revistas a él = ………………………se las das……………………………………..
3. Vendes la bicicleta a ella = ……………se la vendes…………………………………………..
4. Compran el regalo para nosotros = …………………nos lo compran…………………………….
5. El camarero lleva la comida a ellos = …………el camarero se la lleva…………………………………
6. Voy a comprar un disco para vosotros = ……………os lo voy a comprar…………………………..
7. Ellos regalaron un CD a Martín = ………………ellos se lo regalaron…………………………………
8. ¿Cuándo entregasteis las respuestas al profesor? = ………¿Cuándo se las entregasteis?…………..
9. Juan leyó el correo electrónico a mí = ……………Juan me lo leyó ………………………………
10. Preguntaron mi número de teléfono a mis padres =………Se lo preguntaron………………

Slide 23 - Tekstslide

A trabajar
Trabajar individualmente: ¿Qué hacer? 
Ve tu planner en It's Learning

Slide 24 - Tekstslide