Les 3 en 4. Kunst Drama Theorie: verwijzen naar werkelijkheid en dramatische technieken

Welkom M3
1. Verwijzen naar de werkelijkheid
2. Maakproces film 'Prins'
3. Tekst ensceneren (als er nog tijd is of volgende les)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 10 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom M3
1. Verwijzen naar de werkelijkheid
2. Maakproces film 'Prins'
3. Tekst ensceneren (als er nog tijd is of volgende les)

Slide 1 - Tekstslide

Startklaar
- pak je schrift / laptop
- tas op grond

- startvraag: wat zou verwijzen naar de werkelijkheid kunnen betekenen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Programma P4/PTA 1
Week 1: basisbegrippen; theatrale middelen; spelgegevens; functies drama
Week 2:tekst begrippen; spanningsopbouw
Week 3: denktekst; subtekst; karaktereigenschappen
Week 4: non-verbale/verbale uitingsmogelijkheden; dramatische technieken; verwijzen werkelijkheid
Week 5: rol; speltechnieken; speelstijl; typetje; status
Week 6: herhalen theatervormgeving
Week 7: oefentoets

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat verwijzen naar de werkelijkheid betekent
Je kunt 6 verschillende manieren van verwijzen naar de werkelijkheid noemen
Je kunt de vier dramatische technieken noemen
Je weet het verschil tussen denktekst en subtekst
Je weet wat het ensceneren van een tekst is

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik
Spanningsboog
Conflict

Voorbeeld: Assepoester

Slide 6 - Tekstslide

Manieren van verwijzen naar de werkelijkheid 
  
Een voorstelling/film/serie laat altijd een visie zien van de regisseur op een aspect van de  werkelijkheid. De regisseur verwijst daarmee naar de werkelijkheid. 

Dit kan op 5 verschillende manieren.

Slide 7 - Tekstslide

Welke verwijzingen naar de werkelijkheid ken je al?

Slide 8 - Woordweb

Manieren van verwijzen naar de werkelijkheid

Een regisseur wil zijn visie laten zien in een film/serie/voorstelling. Daarmee verwijst hij naar iets van het echte leven: de werkelijkheid. 

Er zijn 5 manieren van verwijzen naar de werkelijkheid.

Slide 9 - Tekstslide

Vakbegrippen herkennen, benoemen en toepassen
Manieren van verwijzen naar werkelijkheid zijn:

Nabootsing: imitatie, het nadoen; een directe verwijzing naar de werkelijkheid.
Typering: 1 eigenschap uit de werkelijkheid wordt gekozen en vergroot vormgegeven.
Omkering: gespeeld wordt met de verwachting van het publiek
Oefensituatie: het oefenen van gedrag in een nagespeelde sitiuatie
Metafoor: een indirecte verwijzing naar de werkelijkheid

Slide 10 - Tekstslide

1. Nabootsing
De werkelijkheid zo echt mogelijk nabootsen. 

Voorbeeld:
Vader komt weer eens laat thuis van zijn werk en moeder wordt boos, omdat het eten alweer koud is. 

Slide 11 - Tekstslide

2. Typering
De werkelijkheid overdreven laten zien door één eigenschap uit te vergroten. (denk aan: typetje). 

Voorbeeld:
Moeder zegt niets maar gooit alle sperziebonen één voor één in de prullenbak, terwijl ze vader blijft aankijken.

Slide 12 - Tekstslide

3. Omkering
Het tegenovergestelde van wat het publiek verwacht, gebeurt. 

Voorbeeld:
Vader komt laat thuis en moeder vliegt hem blij om de hals en voert hem liefdevol zijn sperzieboontjes.

Slide 13 - Tekstslide

4. Oefensituatie
De werkelijkheid wordt nagespeeld om iets te oefenen in bijv. therapie of een rollenspel. 

Voorbeeld:
Vader oefent met een andere vader, die moeder naspeelt, om goed met elkaar en met de situatie om te leren gaan.

Slide 14 - Tekstslide

5. Metafoor
De werkelijkheid wordt weergegeven als een symbool of vergelijking.  

Voorbeeld:
Moeder staat symbool voor de betutteling van de NL regering. Vader staat symbool voor de rebellen. 

Slide 15 - Tekstslide

Verwijzen naar werkelijkheid
Nabootsing
Typering
Omkering
Oefensituatie
Metafoor

Slide 16 - Tekstslide

Je krijgt zo verschillende fragmenten te zien met verwijzingen naar de werkelijkheid. Bekijk goed welk fragment welke verwijzing gebruikt ( en waarom je dat denkt). 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Welke manier van verwijzen naar de werkelijkheid is dit?
A
Typering
B
Nabootsing
C
Oefensituatie
D
Omkering

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Welke manier van verwijzen naar de werkelijkheid is dit?
A
Typering
B
Nabootsing
C
Oefensituatie
D
Omkering

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Welke manier van verwijzen naar de werkelijkheid is dit?
A
Typering
B
Nabootsing
C
Oefensituatie
D
Omkering

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Welke manier van verwijzen naar de werkelijkheid is dit?
A
Typering
B
Nabootsing
C
Vrije verbeelding
D
Omkering

Slide 25 - Quizvraag

Verwijzen naar werkelijkheid
Nabootsing
Typering
Omkering
Oefensituatie
Metafoor
Vrije verbeelding

Slide 26 - Tekstslide

2. Opdracht maakproces film
Hoe is de film 'Prins' gemaakt?

Wat gaan we doen? Kijken hoe een maakproces van een film gaat + oefenen begrippen op video's.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Wat zijn de spelgegevens van de film 'Prins'?

Slide 29 - Open vraag

Denktekst

De tekst die je als personage denkt en niet hardop zegt. 

In script: "Ik vind jou echt zo vervelend."
Subtekst

De theatrale vormgeving door regisseur en acteurs is hun interpretatie van de geschreven tekst .

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Over de personages in Prins:
Wie zijn ze? Wat zijn hun belangen? Wat willen ze van elkaar?

Wat is de denktekst van Ayoub tijdens het gevecht? Bedenk deze denktekst.




Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Video

Op welke manier wordt er verwezen naar de werkelijkheid?

Omkering, nabootsing, typering, oefensituatie, metafoor?

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Video

Waarom heeft de regisseur voor deze locatie gekozen? Hoe is dit terug te zien in de film?

Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Video

Hoe kun je film laten eindigen met een cliffhanger?

Slide 38 - Open vraag

Extra verdieping
Maken examenvragen Prins (zie Teams)

Slide 39 - Tekstslide

Check leerdoelen
1. Verwijzen naar werkelijkheid
2. Subtekst / denktekst
3. Examenvragen Prins

Slide 40 - Tekstslide

Wat zijn 4 manieren om te verwijzen naar de werkelijkheid?

Slide 41 - Open vraag

Wat is een denktest?

Slide 42 - Open vraag

Volgende les
HERHALING: rol; speltechnieken; speelstijl; typetje; status

Slide 43 - Tekstslide