De elektrische energie die je thuis gebruikt wordt opgewekt in een elektriciteitscentrale.
Om te meten hoeveel elektriciteit je gebruikt zit er in huis (in de meterkast) een energiemeter.
De energie meet je in kilo-wattuur en wordt daardoor ook wel een kilowattuur-meter (kWh-meter) genoemd.
Slide 2 - Tekstslide
2.2 Elektriciteit in huis
Voor het opwekken van elektriciteit moet je betalen.
Door een keer per jaar de meterstand te meten weet de energiemaatschappij precies hoeveel jij moet betalen. Die informatie vind je op de energierekening.
Slide 3 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Slide 4 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Een stofzuiger heeft een vermogen van 1400 W. Een stofzuiger wordt gemiddeld zo'n 30 minuten per week gebruikt. Bereken de kosten van het energieverbruik.
- De kosten van 1 kWh is €0,25.
t = 30 min = 0,5 h
P = 1400 W = 1,4 kW
E = P x t = 1,4 x 0,5 = 0,7 kWh
kosten: 0,7 kWh x €0,25 = €0,18
Slide 5 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Je hebt de onderstaande apparaten aangesloten op dezelfde groep. De kosten van 1 kWh is €0,25.
- twee lampen van 60 W die 8 uur aanstaan; - een magnetron van 1000 W die 120 seconde aanstaat; - en een koffiezetapparaat van 750 W die 30 seconde aanstaat. Bereken de kosten van het energieverbruik.
Slide 6 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Je hebt de onderstaande apparaten aangesloten op dezelfde groep. De kosten van 1 kWh is €0,25
- twee lampen van 60 W die 8 uur aanstaan; - een magnetron van 1000 W die 120 seconde aanstaat; - en een koffiezetapparaat van 750 W die 30 seconde aanstaat. Bereken de kosten van het energieverbruik.
2 x 60 = 120 W = 0,12 kW , E = P x t = 0,12 x 8 = 0,96 kWh
1000 W = 1 kW, 120 s = 0,033 h, E = P x t = 1 x 0,033 = 0,033 kWh
750 W = 0,75 kW, 30 s = 0,0083 h, E = P x t = 0,75 x 0,006 kWh
Etotaal = 0,96 + 0,033 + 0,006 = 1,001 kWh
kosten = 1,001 x 0,25 = €0,25
Slide 7 - Tekstslide
DB 2.3 opdr 34, 35 en 37
BESPREKEN
Slide 8 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Bereken het vermogen van elk lampje:
Vraag 34a
P = U x I = 6 x 0,5 = 3 W
P = U x I = 6 x 0,05 = 0,3 W
P = U x I = 3,5 x 0,2 = 0,7 W
Slide 9 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Welk lampje geeft het meeste licht (als het op de juiste spanning brandt)?
Lampje 1 heeft het grootste vermogen, dus geeft lampje 1 het meeste licht.
Vraag 34b
1. P = U x I = 6 x 0,5 = 3 W
2. P = U x I = 6 x 0,05 = 0,3 W
3. P = U x I = 3,5 x 0,2 = 0,7 W
1
2
3
Slide 10 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Hakim doet een proef met een verwarmingselement (een stuk weerstandsdraad dat met plastic geïsoleerd is). Met zo'n element kun je het water in een bekerglas verwarmen. De spanningsmeter geeft 11,5 V aan, de stroommeter 1,9 A.
Bereken het vermogen van het verwarmingselement.
P = U x I = 11,5 x 1,9 = 21,9 W
Vraag 35
Slide 11 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Mariekes kamer wordt verlicht door een bureaulamp en een lamp aan het plafond. De spaarlamp in de bureaulamp geeft meer licht dan de spaarlamp in de plafondlamp.
Welke lamp heeft het grootste vermogen?
De lamp met het grootste vermogen geeft het meeste licht, dus 'de spaarlamp in de bureaulamp'.
Vraag 37a
Slide 12 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Mariekes kamer wordt verlicht door een bureaulamp en een lamp aan het plafond. De spaarlamp in de bureaulamp geeft meer licht dan de spaarlamp in de plafondlamp.
Door welke lamp loopt de grootste stroom? Leg uit waarom. Gebruik het woord 'spanning' in je uitleg.
De spanning van beide lampen is gelijk.
Bij dezelfde spanning en het grootste vermogen, dan wordt de stroomsterkte ook het grootst.
Dus de lamp in de bureaulamp.
Vraag 37b
Slide 13 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Mariekes kamer wordt verlicht door een bureaulamp en een lamp aan het plafond. De spaarlamp in de bureaulamp geeft meer licht dan de spaarlamp in de plafondlamp.
Door welke lamp loopt de grootste stroom? Leg uit waarom. Gebruik het woord 'spanning' in je uitleg.
De spanning van beide lampen is gelijk.
Bij dezelfde spanning en het grootste vermogen, dan wordt de stroomsterkte ook het grootst.
Dus de lamp in de bureaulamp.
Vraag 37b
I=UP
Slide 14 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Welke lamp heeft de grootste weerstand?
Hoe groter de weerstand, hoe kleiner de stroomsterkte.
De lamp in de bureaulamp heeft de grootste stroomsterkte.
Dus de lamp in de plafondlamp heeft de grootste weerstand.
Vraag 37c
Slide 15 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Welke lamp heeft de grootste weerstand?
Hoe groter de weerstand, hoe kleiner de stroomsterkte.
De lamp in de bureaulamp heeft de grootste stroomsterkte.
Dus de lamp in de plafondlamp heeft de grootste weerstand.
De lamp in de spaarlamp geeft minder licht, dus de stroomsterkte is het kleinst, dus de weerstand het grootst.