In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Werkwijze Biologie
Pak je spullen:
Eventueel laptop
Biologieboek
Schrift voor aantekeningen
Pen
Mobiel in de tas!
Mooi! Dan gaan we beginnen!
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Herhaling paragrafen 2.3 en 2.4: Het bloedvatenstelsel en het bloed
Uitleg paragraaf 2.5: Weefselvloeistof en de lymfe
Zelfstandig werken aan paragraaf 2.5
Slide 2 - Tekstslide
hoe ontstaat een grotere stroomsnelheid bij inspanning?
A
er komt meer bloed in de bloedbaan
B
de hartslagfrequentie neemt toe
C
het hart pompt per hartslag meer bloed weg
D
spieren hebben meer bloed nodig
Slide 3 - Quizvraag
welk orgaanstelsel wordt minder goed doorbloed bij inspanning?
A
huid
B
nieren
C
verteringsstelsel
D
overige organen
Slide 4 - Quizvraag
wat kun je zeggen over de samenstelling van het bloed in de poortader?
A
deze is rijk aan voedingsstoffen en zuurstof
B
deze is rijk aan voedingsstoffen en arm aan zuurstof
C
deze is arm aan voedingsstoffen en rijk aan zuurstof
D
deze is arm aan voedingsstoffen en zuurstof
Slide 5 - Quizvraag
Iemand met bloedarmoede heeft te weinig...
A
Zuurstof in zijn bloed
B
Voedingsstoffen in zijn bloed
C
Hemoglobine in zijn bloed
D
Bloed
Slide 6 - Quizvraag
Dit bloedbestanddeel speelt een belangrijke rol bij de bloedstolling:
A
Rode bloedcel
B
Bloedplaatje
C
Witte bloedcel
Slide 7 - Quizvraag
Welke is geen hele cel?
A
Rode bloedcel
B
Witte bloedcel
C
Bloedplaatje
Slide 8 - Quizvraag
In de afbeelding zie je een...
A
Rode bloedcel
B
Witte bloedcel
C
Bloedplaatje
D
Hemoglobine
Slide 9 - Quizvraag
Welke witte bloedcel kan een ziekteverwekker 'opeten'?
A
lymfocyt
B
rode bloedcel
C
Bloedplaatje
D
fagocyt
Slide 10 - Quizvraag
het openen van de aortakleppen gebeurt wanneer...
A
..de druk van de linker kamer groter wordt dan de druk van de linker boezem
B
..de druk van de aorta groter wordt dan de druk van de linker kamer
C
..de druk van de linker kamer groter wordt dan de druk van de aorta
D
..de hartkleppen sluiten
Slide 11 - Quizvraag
bekijk BINAS tabel 84 D3 waarmee valt de eerste harttoon samen?
A
met het sluiten van de aortakleppen
B
met het samentrekken van de kamers
C
met het sluiten van de hartkleppen
D
met het openen van de aortakleppen
Slide 12 - Quizvraag
bekijk BINAS tabel 84 D3 waarmee valt de tweede harttoon samen?
A
met het samentrekken van de kamers
B
met het sluiten van de hartkleppen
C
met het openen van de slagaderkleppen
D
met het sluiten van de slagaderkleppen
Slide 13 - Quizvraag
bekijk BINAS tabel 84 E1 van welk type bloedvaten is de totale doorsnede het grootst?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders
Slide 14 - Quizvraag
waardoor neemt de stroomsnelheid toe in de aders?
A
de diameter van de aders is groter dan van de haarvaten
B
het bloed ondervindt minder weerstand in de aders dan in de slagaders
C
het bloed ondervindt minder weerstand in de aders dan in de haarvaten
D
de bloeddruk in de aders is hoger dan in de haarvaten
Slide 15 - Quizvraag
Paragraaf 2.5: Weefselvloeistof en lymfe
Slide 16 - Tekstslide
Lesdoelen
5.1 Je kunt de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe toelichten
Slide 17 - Tekstslide
Weefselvloeistof
Hoge druk begin haarvat zorgt voor uittreden vocht --> filtratiedruk
Grote eiwitmoleculen in haarvat zorgen voor hogere osmotische waarde dan weefselvloeistof
Slide 18 - Tekstslide
Colloid-osmotische druk
Ontstaat door verschil in osmotische waarde door opgeloste eiwitten in het bloedplasma en de weefselvloeistof --> richting haarvaten
Slide 19 - Tekstslide
Lymfe
Niet alle weefselvloeistof terug haarvat in --> Lymfe bestaat uit:
- CO2
- Afvalstoffen
- Hormonen
- Niet verbruikte O2
- Niet verbruikte voedingstoffen
Lymfevaten in het lymfesysteem
Lymfeknopen (lymfeklieren)
Rechterlymfestam en borstbuis (twee grootste lymfevaten)
Slide 20 - Tekstslide
Oorzaken oedeem
Door het afsterven van cellen komen grote hoeveelheden eiwitten in de weefselvloeistof voor, waardoor de osmotische druk van de weefselvloeistof stijgt
Te weinig eiwit in het bloedplasma
De lymfevaten kunnen verstopt raken
Een te hoge bloeddruk, waardoor te veel weefselvloeistof uit het haarvat geperst wordt en te weinig weer teruggaat
Slide 21 - Tekstslide
https:
Slide 22 - Link
https:
Slide 23 - Link
Welke van de volgende stoffen kan niet vrij een haarvat in en uit bewegen?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten
Slide 24 - Quizvraag
Voor een onderzoek wordt van iemand bloed afgenomen. Het bloed wordt opgevangen in twee buizen: 1 en 2. De inhoud van buis 1 wordt direct na afname onderzocht op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine. Buis 2 laat men enige tijd staan, tot zich boven in deze buis een heldere, iets gelige vloeistof bevindt en onder in de buis een rood stolsel. Dan onderzoekt men ook de inhoud van buis 2 op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine.
A
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrine
B
In buis 1 vindt men vooral fibrine en in buis 2 vooral fibrinogeen
C
In buis 1 vindt men vooral fibrinogeen en in buis 2 vooral fibrine
D
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrinogeen
Slide 25 - Quizvraag
Vier gebeurtenissen zijn: 1) de bloeddruk in de ader van het orgaan daalt, 2) de bloeddruk in de ader van het orgaan stijgt, 3) de bloeddruk in de slagader van het orgaan daalt, 4) de bloeddruk in de slagader van het orgaan stijgt. Door welke van deze gebeurtenissen vindt een toename plaats van de hoeveelheid lymfe die uit dit orgaan wordt afgevoerd?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4
Slide 26 - Quizvraag
Waardoor verlaat aan het begin van een haarvat, vocht het haarvat?