4.2 inkomens : hoog tegenover laag 4T

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 4: Inkomen
4.2 Inkomens: hoog tegenover laag

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?


--> Uitleg, paragraaf 4.2.

--> Opdrachten maken.

--> Herhaling.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen:

1. Je kan het verschil uitleggen tussen nivellering en denivellering

2. Kan je uitleggen hoe je inkomensverschillen groter of kleiner worden


Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen overdrachtsinkomen en primair inkomen?
A
Primair inkomen wordt verdiend en overdrachtsinkomens zijn uitkeringen waar je niets voor hoeft te doen.
B
Primair inkomen is wat mensen eerst ontvangen en daarna krijgen ze ook een overdrachtsinkomen.
C
Primair inkomen verdien je in het bedrijfsleven en overdrachts-inkomen bij de overheid.
D
Primair inkomen is gelijk aan het BBP en overdrachtsinkomen is een uitkering

Slide 5 - Quizvraag

Kinderbijslag is een voorbeeld van
A
Overdrachtsinkomen
B
Primair inkomen

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel procent van het besteedbaar inkomen verdienden de armste 20% en de rijkste 20% van de huishoudens?

Slide 7 - Open vraag

Antwoord
Hoeveel procent van het besteedbaar inkomen verdienden de armste 20% en de rijkste 20% van de huishoudens?
De armste 20% verdiende ongeveer 7% en de rijkste 20% ongeveer 40% van het totale inkomen.

Slide 8 - Tekstslide

3

Slide 9 - Video

01:10
De overheid betaald voor elke Nederlander aan 5% mee in de energiekosten. Is hier sprake van Nivellering?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

01:20
Waarom is er bij hypotheekrente aftrek sprake van denivellering?

Slide 11 - Open vraag

01:10
Alle Nederlanders krijgen €2000 van de overheid voor de hoge energie kosten. Is hier sprake van nivellering?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Nivellering:
De verschillen in inkomen tussen personen worden kleiner  

Slide 13 - Tekstslide

Nivellering ontstaat door:
  • sociale uitkeringen (je verhoogt het inkomen)
  • Subsidies en toeslagen voor lage inkomens
  • Progressieve belasting heffing in box 1 (je betaalt meer % belasting als je meer verdiend)
  • Het stijgen van lage en hoge inkomens met hetzelfde bedrag (voordeel is dan groter bij lage inkomens dan bij hoge inkomens)

Slide 14 - Tekstslide

Denivellering:
De verschillen in inkomen tussen personen worden groter

Slide 15 - Tekstslide

Denivellering ontstaat door:
  • De aftrekposten in box 1 ( bijvoorbeeld hypotheekrente, aftrekken in hogere belastingschijf omdat ze hoger inkomen hebben)
  • Het dalen van lage en hoge inkomens met hetzelfde bedrag (Het nadeel is groter bij de lage inkomens dan bij de hoge inkomens)

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
--> Maken opgaven 1, 2, 4, 5 en 9 t/m 12 (4.2) blz. 126 t/m 129

--> rustig overleggen mag met de gene naast je.

--> Klaar? mag je iets voor jezelf doen.

Slide 17 - Tekstslide

Moeilijke rekenvraag
Het inkomen van de huishoudens was bij elkaar € 290 miljard. Er waren 7,438 miljoen huishoudens. De armste 25% van de bevolking verdiende 9% van het totale inkomen.

Bereken het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden van de armste 25% huishoudens. Rond de uitkomst af op hele getallen.

Slide 18 - Tekstslide

Moeilijke rekenvraag
Het inkomen van de huishoudens was bij elkaar € 290 miljard. Er waren 7,438 miljoen huishoudens. De armste 25% van de bevolking verdiende 9% van het totale inkomen.

Bereken het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden van de armste 25% huishoudens. Rond de uitkomst af op hele getallen.

Aantal huishoudens: 7,438 miljoen : 100 × 25 = 1,8595 miljoen.
Zij verdienden: € 290 miljard : 100 × 9 = € 26,1 miljard.
€ 26,1 miljard : 1,8595 miljoen = € 14.036

Slide 19 - Tekstslide

Nivellerend
Denivellerend
BTW
Progressief belasting stelsel
Uitkeringen
Erfbelasting
Huursubsidie
Hypotheekrenteaftrek
Heffingskortingen
€100 voor iedereen

Slide 20 - Sleepvraag